of hoe men verkieze zijnen naam te spellen, was, volgens het getuigenis der meeste en beste Hollandsche Chronijken, de Zoon van Graave DIRK DEN II en van HILLEGONDA. ’Er zijn ’er, die hem houden voor den eersten Graaf van het Slot van Gent, Heer van Aalst, en de vier Ambachten. Wij erkennen dat hem, om zijne geboorte te Gent, de bijnaam van de Gentenaar gegeeven is; doch indien men hem als Graaf van Gent beschouwe, dan is zijn Vaderlijke Grootvader niet onze bekende Graaf DIRK DE EERSTE, maar WIGMAN, Graaf van Gent, geweest; doch hier van nader.
ARNOUD, aangemerkt als Zoon van DIRK DEN II, volgde op zijnen Vader, in ’t jaar 989, en, het geen aanmerkelijk is, zonder eenige Keizerlijke bewilliging, of opdragt van ’s Lands Edelen; waar uit blijkt, dat met hem de Erfopvolging reeds had stand gegreepen, en als iets gewettigds beschouwd werd.
In ’t jaar 993 geraakte Graaf ARNOUD in oorlog met de Friezen; doch niet om de verkiezing van Keizer HENDRIK, gelijk VAN HEMERT zegt, maar om dat de Friezen, volgens hunne aangeborene zucht tot Vrijheid, niet onder hem wilden bukken. Deeze zucht was oorzaak van gemelden oorlog, en niet de aanspooring van den Utrechtschen Bisschop, VOLKMARUS, gelijk WAGENAAR, uit KOLIJN, heeft overgenomen; want niet alleen dat de getrouwe MELIS hier van niets meld; maar de bovengenoemde Bisschop was in 990 reeds overleden, en werd door BALDUINUS opgevolgd. Voorts had WAGENAAR van SCHRIVERIUS deeze gegronde aanmerking kunnen leeren, dat naamlijk BALDUINUS die aanstooking, zijnen eigen Landslieden den oorlog op den hals gebragt zou hebben, aangezien hij, volgens de oude Hollandsche Chronijk, een Hollander was; waarom men dan best doet te gelooven, dat de Schrijver van het Goudsche Chronijkje, en met denzelven KOLIJN, dus ook WAGENAAR, misleid zijn; brengende tot ARNOUD en BALDUINUS, het geen tot DIRK DEN III en Bisschop ADELBOLD behoort.
ARNOUD, die vergeefsch gepoogd had, de Friezen in onderwerping te houden, vond zig, in het reeds gemelde jaar 993, genoodzaakt, alle zijne magt te verzamelen, en hen daar mede tegen te trekken. De ontmoeting geschiedde op de plaats, genaamd Winkelmade, alwaar een hevig gevecht ontstond, waar in de Graaf het leven liet. Het geen MELIS STOKE dus beschrijft, vs. 901-907.
Op winkelmeet dat si doe quamen,
Die Grave ent ie Vriesen te samen,
So dat hi op hem quam met gere,
En bleef verlegen in de Were,
Met grooter menichte van den sinen;
Dat te scaden en seer te pinen
Den landen word ene langhe stonde.
Dit zijn bedrijf wordt meer een roekelooze onderneeming, dan een voorzichtig beleid genoemd; en niet te onrecht, dewijl hij, van weinigen verzeld, tot in het midden van de dagorde der vijanden doordrong, willende overwinnen of sneuvelen. Het eerste viel hem te beurt; want hij werd zodanig door een pijl gekwetst, dat hij het bestierf. De zijnen hier door den slag verlooren hebbende, en genoodzaakt zijnde, hun behoud in de vlucht te zoeken, weeken, echter, niet, zonder het lijk van hunnen Veldheer mede te neemen; volgende daar in, volgens TACITUS, het voorbeeld der oude Batavieren, die gewoon waren, de lijken der gesneuvelden met zig te voeren. Zij begroeven hem te Egmond.
Zij, die de Levensbeschrijvingen der Hollandsche Graaven doorzocht hebben, weeten, hoe veel verschil ’er bij de Schrijvers gevonden wordt, omtrent het jaar en den dag van deezen strijd, en dus ook van den dood van Graave ARNOUD. Veelen, en zo wij gelooven, de besten stellen dien op den 19den September des jaars 993; VELDENAAR zegt, den 14den October. BEKA houdt het zelfde jaar; doch de geleerde DOUZA zegt 994. VOSSIUS en VAN LOON verschuiven het tot ’t jaar 1003, en geeven hem dus eene regeering van zeventien, in plaats van vijf jaaren. Om hier aan eenigen schijn te geeven, beroepen zij zig op een Giftbrief van Graave ARNOUD, en zijne Vrouw LUITGARD, aan het Blandiner Klooster gedaan, in ’t jaar 998; doch het zij mij vergund aantemerken, dat het jaar 998 een jaar was, waar in Graaf ARNOUD van Holland geen Graaf van Vlaanderen kon weezen;
I. om dat in bovengemelden Brief duidelijk staat (zie MIERIS, Charterboek, I. Deel, bl, 55), ARNULPHUS II. Comes Flandriae.
II. om dat ARNOUD, Graaf van Vlaanderen, volgens een onderschrift op deszelfs afbeelding, te gelijk met die der andere Graaven van Vlaanderen, door J. MEISSENS, 1661, te Antwerpen in ’t licht gebragt, in de kerk van ’t Blandiner Klooster begraven is, en onze ARNOUD te Egmond.
III. Om dat wij op het Art. van de ARNOUD VAN VLAANDEREN gezien hebben, dat Graaf ARNOUD DE II de Kleinzoon was van ARNOUD DEN GROOTEN; daar wij onzen ARNOUD houden voor een Zoon van DIRK DEN II, wiens Grootvader, indien wij VAN LOON voor een oogenblik gelijk geeven, niet DIRK DE II, maar WIGMAN, Graaf van Vlaanderen, zou moeten geweest zijn.
IV. om dat wij op gemelde Art. gezien hebben, dat ARNOUD DE GROOTE Vlaanderen beheerschte tot 961; dat hij werd opgevolgd door ARNOUD DEN II, tot 988; deeze door zijnen Zoon BOUDEWIJN MET DEN BAARD, tot 1034, en die weder door zijnen Zoon BOUDEWIJN.
Men kan geen uitvlugt maaken, door eene onderscheiding van de Graaven van Gent, en die van Vlaanderen. Wij behoeven niet te zeggen, dat de Graaven van Vlaanderen niet te gelijk Burggraaven van het Slot van Gent waren; want de vereeniging daar van is eerst geschied op het einde van de twaalfde Eeuw; de Giftbrief noemt hem duidelijk Graaf van Vlaanderen; doch dit beslist het geschil niet. Het geen hier, echter, mede schijnt te strijden, is, dat in dien Brief een LUTGARD gemeld wordt, gelijk wij gelooven, dat de naam van de Vrouw van onzen ARNOUD DEN II van Vlaanderen, nu eens ROZELLE, en dan weder SUSANNA genoemd, en van deeze laatste slegts van één Zoon, BOUDEWIJN, gewaagd word. Zij, die weeten, hoe zeer toen getwist heeft over de afkomst van gemelde LUITGARD, zullen mij ligtlijk toegeeven, dat ik deeze zwaarigheid van Vrouw en Zoon liever ter zijde stelle, dan met VAN LOON geloove, dat onze ARNOUD niet de Zoon van DIRK DEN II, maar van DIRK den Gentenaar, haaren tweeden Man, zou geweest zijn.
Geen van onze Hollandsche Schrijvers, buiten KOLIJN en VAN LOON, maakt, zo verre mij bekend is, hier van gewag; geen van die noemt hem ook Graaf van Vlaanderen; en schoon SCHRIVERIUS, in zijne aantekeningen op de 22de bl. van de Goudsche Chronijk, ’er mede toe schijnt te neigen, bepaalt hij, echter, niets; en zijne gedachte, dat men door de gelijkheid der naamen misleid is, kan zo wel dienen voor als tegen deze mijne gedachten, die ik gaarne om een beter geef. Alleenlijk zal ik hier nog bijvoegen, dat ware ARNOUD, Graaf van Holland, ook de tweede van Vlaanderen geweest, de Monniken, die hunne geschriften meest tot roem van de Graaven zamenstelden, niet nagelaaten, zouden hebben, hun of hem met dien eertijtel te benoemen. De grootste zwarigheid, die mij overig blijft, om deeze mijne gedachten als zeker voortestellen, is, dat het jaartal van den Brief 998, en het sterfjaar van ARNOUD DEN II 988 is.
Mij, zo veel mogelijk is, bevlijtigende, om alle duisterheden weg te neemen, zal men mij ten goede houden, dat ik geen gewag maake van het verhaal, ’t welk men bij andere Schrijvers vindt, aangaande de bekende wonderen, naamlijk het gebrek van zoet water, en het scheuren van ARNOUDS Grafzerk. Deeze dingen hoorende, komt het onbegrijpelijk voor, dat men in de Roomsche Kerk, waar aan hij zo veele giften gedaan heeft, alle welke men bij MELIS opgenoemd vindt, (zonder, laat ik ’er dit nog bijvoegen, die aan ’t Blandiner Klooster gedaan, daar bij op te noemen), dat men hem, zeg ik, tot geen Heilige gecannoniseerd heeft.
Ik eindig dan dit Artikel met te zeggen, dat ik zijnen dood stel op 993 (geevende ieder de vrijheid die te verschuiven tot 1003) en dat hij naliet drie Zoonen; DIRK, ZIVAARD en SIMON, den eersten Heer van Tellingen, van welke twee laatsten op zijn tijd zal gesproken worden; wanneer wij ook gelegenheid zullen vinden, den tijd der geboorte van hem en zijne Zoonen nader te onderzoeken.