bijgenaamd VAN DER GOES, naar zijne gebooorteplaats in Zeeland, in ’t jaar 1647; een der uitmuntendste Dichters van Nederland, die zijnen naam JOHANNES ANTONIDES, zo wel als de Dichtkonst, van zijnen Vader gekreegen heeft. ’s Mans Vader, om huislijke belangen, uit de gemelde Stad ter Goes, naar Amsteldam vertrokken zijnde, bestelde deezen zijnen Zoon, in den ouderdom van 8 of 9 jaaren, op de Latijnsche Schoole, onder het opzigt van den vermaarden Amsteldamschen Rector ADRIANUS JUNIUS. Deezer taale magtig geworden zijnde, oeffende hij zig in de Wiskunde.
Al vroeg was hij zeer bekwaam in ’t schrijven van eenen zeer beschaafden Latijnschen Stijl; waar toe zijn menigvuldig leezen der beste Dichters in die taal zeer veel toebracht. Ook wilde hij een proef neemen, wat voordeel ’er uit het gebruik der Ouden te haalen ware, in iets op ’t papier te brengen. Dan de lof, dien de groote VONDEL hier mede behaald had, deed hem aarzelen, en zig tot de Nederduitsche taal bepaalen. Hier toe had hij naauwelijks zig bepaald, of hij veranderde andermaal en keerde tot de Oude Romeinsche Dichters te rug, en begon zijne vertaaling met eenige stukken van OVIDIUS en anderen.
Onder deeze bezigheid beving hem de lust, om iet groots te onderneemen, en een Toneelstuk op te slaan; de beroerten en staatsverwisselingen, in China voorgevallen, verschaften hem stoffe tot een Treurspel; aan ’t welk hij den naam gaf van Trazil, of het overrompeld China. Terwijl hij hier aan arbeidde, kon dit voor VONDEL niet verholen blijven, die toen mede aan een Chineesch stuk, Zunchin, bezig was. Hij hier op den Jongeling bezoekende, las het stuk, zo verre het gereed was, en vraagde hem, of hij voorneemens ware, het zelve door den druk gemeen te maken. ANTONIDES dit met neen beantwoordende, zeide VONDEL dat ’er veel fraaijs in was, en verzocht, tot bevestiging van dit zijn gezegde, ’er iets uit te mogen ontleenen, om het in ’t zijne te voegen. Zijn edele aart, hier door aangemoedigd, breidde zig verder uit; zo dat men, na verloop van tijd, zeer voortreffelijke stukken van hem zag ten voorschijn komen, als: Het verbond der Deensche Majesteit met de vereenigde Nederlanden; de Nederlaag der Turken, enz. Hier op volgde de Theems in Brand, welke, in ’t jaar 1667, gevolgd werd van een vaars op den Vrede van Neerland met Engeland, aan ’t welk hij den naam gaf van Bellona aan den band.
Naauwlijks zag dit het licht, of alle kunstkenners stonden verzet, ja zelf de Prins der Dichteren als voor ’t hoofd geslagen, die ’er den Lof zo breed van uitmat, dat hij zeide te wenschen, dat zijn naam ’er onder stond. Door deezen lof werd de maaker zo getroffen, dat dezelve zijn Dichtvuur nog meer ontstak, en hij het waagde, de hand aan een grooter werk te leggen, op dat zijne oeffening zonder verpoozing zoude voortgaan.
Dus ging hij aan ’t schikken en verdeelen van zijn beroemd werk, de Y-stroom genaamd, dat hij in vier Boeken, gelijk bekend is, allergelukkigst ten uitvoer bracht, in ’t jaar 1671, naauwlijks 24 jaaren oud zijnde. De goedkeuring, die het zelve wegdroeg, blijkt uit de lofvaarzen, daar voor gesteld, door de vermaardste Dichters van dien tijd. Dan het bleef niet alleen bij die toejuiching en lof; maar hier door verkreeg hij, van den Heer D. BUISERO, een voordeelig Ampt bij de Admiraliteit op de Maaze.
Terwijl hij zig nog te Amsteldam onthield, had hij zig reeds begeeven onder het Konstgenootschap Nil volentibus Arduum, en deel gehad aan de vertaaling van verscheidene Toneelstukken. De dood is alleen de oorzaak geweest, dat hij zijne beloften, ten opzigte van het Leven van Paulus, niet heeft volbragt. Want tot nadeel van de konst, en tot smarte van de beminnaars der uitmuntende Dichtkunde, werd hij, in ’t jaar 1684, aangetast van een Borstkwaal, die hem, den 18den Augustus van datzelfde jaar, in ’t graf sleepte. De gemelde Heer BUISERO heeft zijne Afbeelding met dit volgende Puntdicht vereerd.
Zie hier Antonides naar 't leven afgebeeld,
In wien de regte zwier van Neerlandsch Digtkunst speelt,
Een Fenix, uit wiens asch geen ander ligt zal rijzen,
’t Zij hij trompette in ’t veld, of neuride in het groen,
En zet een schoonen toon op allerhande wijzen;
Maar zo vermaard een geest naar zijn waardij te prijzen,
Is alles wat Apol kan doen.
Onder ’s Mans afbeelding, naar ’t Schilderij van BAKHUIZEN, door P. VAN GUNST in ’t koper gebragt, leest men deeze volgende regelen van D. VAN HOOGSTRAATEN, die zijn leven beschreeven heeft:
Bakhuizen maelde dus den Fenix der Poëten.
Dat wonder van onze eeuw, van hoogen geest bezeten.
Gansch Neerlant luistert naar 't orakel van zijn mond.
Het eelste, dat Parnas ons ooit van boven zond.