afkomstig uit Grijpskerke in Zeeland, de Zoon van JACOBUS ANSLAAR, eerst Predikant aldaar, en naderhand te Middelburg. Na dat GUILELMUS de eerste gronden der wetenschappen, die in een Leeraar vereischt worden, door het onderwijs van zijnen Vader, geleid had, werd hij overgegeeven aan het onderwijs van de beroemdste Hoogleeraars, als VOETIUS, HEIDANUS, ESSENIUS, COCCEJUS, APOLLONIUS, GOLIUS en LEUSDEN; van alle dezen genoot hij den roem van een ijverig Leerling te zijn; inzonderheid was hij bij COCCEJUS zeer bemind.
Na den loop zijner studien voleindigd te hebben, werd hij, in ’t jaar 1658, beroepen te Bieselingen, en van daar te Cappelle; verder te Arnemuiden, en te Ter Veere; in ’t jaar 1675 te Delft, alwaar hij zig onthield tot 1680, in welk jaar hij naar Amsteldam verplaatst, en aldaar in den dienst bevestigd werd door GUALTERUS BOUDAAN, wiens schriften hij ook, na deszelfs overlijden, ter Persse bezorgd heeft, verrijkende het Tweede Deel met eene geleerde Voorreden; zo als hij ’er mede eene gesteld heeft voor den tweeden druk van ALLARDIJN, Weg der Gelukzaligheid; behalven deeze vindt men eenige brieven van hem aan zijnen Schoonvader COCCEJUS; en, Verkeerd Antwoord van Ireneus Philalethes, op de vraage wat is Coccejanerij, onderzocht en wederlegt, door Philalethes Eliezar, Amst. in 4to 1671; en 8vo 1686.
Ook is door hem zeer bevorderd, de nieuwe uitgave van de Critica Sacra van L. DE DIEU, gedrukt 1693. Na den dood zijner eerste huisvrouwe, die de dochter van den vermaarden COCCEJUS was, hertrouwde hij met SARA KORSELIUS, die zig, na zijn overlijden, in den Echt begaf met Prof. J. VAN DER WAAIJEN. ANSLAAR stierf schielijk en onverwagt, te Velzen, in den ouderdom van 61 jaaren. ’s Mans afbeelding gaat in Prent uit.
