kwam ter Waereld op den 17den Februarij 1673, uit den Echt van ANDRIES ANDRIESSEN, een voornaam Koopman en Burger-Hopman te Middelburg, en JOHANNA DER KINDEREN, die eene Dochter was yan JACQUES DER KINDEREN en MARIA VAN AUDENAARDE; welke Echtgenooten, met zes Kinderen, van Geeraardsbergen in Vlaanderen, naar Middelburg kwamen vlugten, om geweldenarijen der Roomschgezinden te ontwijken, na dat zij alvoorens aldaar, door een vernielenden Brand, veele van hunne Goederen verlooren hadden. Alle hunne Kinderen, en derzelver afstammelingen, zijn, tot heden toe, aanzienlijke Leden van de Middelburgsche Burgerije geweest.
JACOBUS, van wien wij hier moeten spreeken, was van der jeugd af aan tot de Letter-Oeffeningen gewijd. De gronden der Latijnsche Taale leerde hij in zijne Geboortestad; verder onderwijs genoot hij te Franeker, Utrecht, en naderhand in Friesland van een bijzonder Predikant. Door de Klassis van Walcheren werd hij, in 1693, bekwaam gekend, ter waarneeming van den Predikdienst. Zijne eerste standpïaats was te Schoondijke, 1694; daarna te Kolijnsplaate, 1703; en eindelijk, 1705, te ter Goes, alwaar hij den dienst waarnam tot in ’t jaar 1734; leidende, van dien tijd af tot in 1739, een stil leeven, zig enkel met zijne Letter-Oeffeningen bezig houdende. In laatstgemelde jaar werd hij, hij te Axel, dat hij tot een woonplaats verkoozen had, ter Aarde besteld.
Uit zijn eerste Huwelijk met ADRIANA SAALOERS, is, behalven drie andere Kinderen, van hem overgebleeven ANDREAS ANDRIESSEN, waardig Predikant te Vere, bekend door de uitgaave van de Inhuldiging van Zijne Hoogheid WILLEM DEN VIERDEN, in 1748, en andere, zoo Taal- als Dichtkundige werken. Uit het tweede Huwelijk van JACOBUS ANDRIESSEN, met ELISABETH DE WAAL, is overgebleeven een Zoon JACOBUS, en eene Dochter ELISABETH.