de tweede Broeder van GIJSBERT, was Proost te Utrecht, en overleed in 1292. De derde en laatsten was
OTTO, waar van men niets vindt aangetekend, dan dat hij eenen Zoon had, WOUTER genaamd, die, in 1270, leefde, en naderhand trouwde met de Dochter van Heere WILLEM VAN BRONKHORST, in Gelderland, alwaar hij zig tot zijnen dood toe onthouden heeft.
Gemelde Heer ARENT VAN AMSTEL, reeds lang vóór den begaanen Moord aan Graaf FLORIS, zo als wij hier boven gezegd hebben, den naam en het wapen van dit Edel Geslacht verlaten hebbende, ontging hier door de vervolging van ’t bij Eede bevestigde Vloekvonnis; anderen van dit geslacht ontweeken het mede, door het aanneemen der naamen van PLOOS en PATER, enz. Dus bleef het zelve vernietigd, tot dat eindelijk een der afstammelingen van Heere AMELIS VAN MIJNDEN, in 1446, zig verstoutte om aan Hertog FILIPS VAN BOURGONDIEN te verzoeken, den Naam en het Wapen van Amstel weder te mogen aanneemen, en als uit het Graf te doen verrijzen; aan welk verzoek, zo als in den daarop verleenden Gunstbrief gezegd word, voldaan is, om aan de lieve getrouwe Raad, Leenman en Onderzaat Melis, Heer tot Mynden, om zijnder goede diensten wille, die hij voorheen gedaan had, nog daaglijks deed, en in vervolg doen zal, te verleenen voor hem en zijne Wettige Mannelijke Nakomelingen, te mogen dragen en schrijven den toenaam van Amstel.
Deze Gunstbrief was getekend den 5den Maij van het gemelde Jaar 1446. Van dien tijd af heeft die Stam zig tot heden geschreven VAN AMSTEL VAN MYNDEN, en van dien tijd af werd ook het Wapen van Amstel weder vereenigd met dat van IJsselstein. Het volle Wapen van AMSTEL is vier zwarte Balken, op een goud Veld, overleid met het IJsselsteinsche St. Andries Kruis, zoo als het nog gebruikt wordt bij allen, die den naam van Amstel draagen. Zie verder: MIJNDEN, PATER en PLOOS VAN AMSTEL; welke laatste, mede gesproten uit die van Amstel, daar voor erkend zijn; zoo als te zien is uit een Brief en Acte van den 6den Junij 1634, waarin wordt aangeweezen, dat deeze afkomstig zijn uit het Adelijk Huis van Amstel en Mynden; ’t welk nog nader is bevestigd uit eenen anderen van 30 Januarij 1641, waarbij Jonkheer WILLEM PLOOS VAN AMSTEL gerechtigd wordt tot exercitie van de Jagt en Wildbaan, en andere Adelijke vrijheden en voorrechten; wordende zelfs daarin gemelde Jonkheer WILLEM PLOOS VAN AMSTEL onze Medebroeder in den Raade genoemd.
Tot dit zelfde Geslacht VAN AMSTEL schijnt ook te behooren, de Stam, waaruit gesprooten was HEIJMAN JACOBZE VAN OUDERAMSTEL, bijgenaamd OPSIJ, in de vijftiende Eeuw vermaard Burgemeester der stad Amsteldam, die ook het Schoutsampt heeft bediend, en van Stads wegen Ambachtsheer van ’t Gooyland was. Deeze Man bezat zoo veele Landerijen, dat men zeide dat hij, uit Amsteldam tot het Dorp Ouderkerk, genoegzaam over eigen Akkers konde gaan; vier honderd Morgen daar van lagen, bij ’t Dorp Ouderkerk, bij elkander; gelijk hij ook sommige stukken, aldaar gelegen, van de Hollandsche Graaven te leen had, waarvan de Leenbrieven, door Keizer KAREL gegeeven, nog te vinden zijn; waarom hij ook gezegd wordt Heer (denkelijk Grondheer) van Ouder-Amstel, volgens oude als nog in wezen zijnde Handschriften, geweest te zijn.
Deeze moest, even als anderen, de oude Wapenen van Amstel verwerpen, en, zig met het Amsteldamsch Burgemeesterlijk Geslacht van RUISCH Vermaagschappende, ten deele dat Wapen aanneemen, waarin komt een Roos en bijgevoegde Arent: om gemelden Moord daar toe zijnde genoodzaakt, moest een der gemelde Leenen, met een paar Wapenhandschoenen, worden verheergewaad; en een ander stuk, genaamd het Hoofland, met een roden Havik. Ook is het aanmerklijk, dat deeze Heer twee IJzeren Handschoenen, met een open Helm, voor Timber op zijn Wapen voerde; ’t welk in dien tijd, buiten hun, die van hooge afkomst waren, van niemand geschiedde.
Voorts is ’t geen klein bewijs, dat deeze Stam van OUDER-AMSTEL uit het Geslacht van GIJSBERT VAN AMSTEL gesproten is, dat ’er (terwijl zij Landerijen bezaten, die men zeide gelegen te zijn omtrent ter plaatze, daar ’t oude Lusthuis van Amstel gedaan had) in den Jaare 1552, over den eigendom, proces tusschen hen en den Amsteltelg, Heer VAN MIJNDEN EN LOENDERSLOOT, is ontstaan; welk geschil onwederspreeklijk uit een en ’t zelfde Geslacht van GIJSBERT VAN AMSTEL gerezen is; beweerende beide deeze stammen, te weten AMSTEL TOT MIJNDEN EN LOENRESLOOT, en OUDER-AMSTEL tot AMSTELDAM, elk in ’t bijzonder, dat dit goed van hunne Voorouderen hun aanbedorven was, hebbende de Stam van LOENRESLOOT, ten dien tijde, dit goed, ten beste van den Godsdienst en de Geestelijken, bij uitersten wille, gemaakt, en na dat die van OUDER-AMSTEL het geding gewonnen hadden, de Geestelijken dit vast stuk goed moeten afstaan, zo als het, bij de Graaven van Holland, na den dood van Graaf FLORIS, als Ambachtsgoed is aangeslagen geweest, en weder te leen wordt uitgegeven, tot heden toe, zoo als uit de gedenkstukken blijkbaar is.
Sommigen uit het Geslacht van OUDER-AMSTEL gebruikten naderhand wel enkel den naam van AMSTEL: zo als men, op de Naamlijst der Schepenen van Amsteldam, van ’t jaar 1418, gemeld vindt, DIRK JACOBSE VAN AMSTEL, en ook GIJSBRECHT of GIJSE VAN AMSTEL, en anderen, in 1418, 1419 en 1420. Ook vindt men gemeld dat Heer BERENDT WILLEM PLOOS VAN AMSTEL, Heer van Schonauwen, voorheen, wegens de Provintie Utrecht, afgezonden ter Vergadering der Staat en van Holland, zig beroemde, van ’s Vaders zijde afkomstig te zijn uit den Stam van GIJSBERT VAN AMSTEL, en van Moeders zijde uit dien van VELZEN, waar van hij de egte bescheiden onder zig had.
Het meergenoemde Huis, verkeerdelijk Reigersbroek of Reigersboch genaamd, werd, in 1541, door HEIMAN JACOB VAN OUDER-AMSTEL, bij uitersten wille, nagelaten aan zijnen Zoon JACOB. Het Geslacht van deezen, zou, volgens geloofwaardige Persoonen van dien tijd, ook vermaagschapt zijn geweest aan dat van VELZEN, en dus ook onder de Vlugtelingen behoord hebben. Ook wil men dat het Geslacht van BANNING mede tot dat van VELZEN behoort heeft, en dus als Bannelingen den naam van BANNING hebben aangenomen. Het Proostschap van Utrecht, (waartoe niet dan de aanzienlijkden gekoozen werden) is mede door een van die van OUDER-AMSTEL bekleed geweest. Tot besluit merken wij nog aan, dat uit dit Geslacht nog overig is, eene milde Autaarstichting te Naarden, waarop daaglijks de Misse moest geleezen worden, voor de Zielen der afgestorven Maagschap, op ’t Jaar 1473; waartoe verscheiden losse en vaste Goederen verbonden waren, mits voor den naasten van den bloede het regt van aanstellen van eenen Priester bleeve.
Van dit alles, (zegt HALMA,) berusten de bescheiden en oude bezegelde Brieven onder den Heer Burgemeester NICOLAAS WITSEN, te Amsteldam; als zijnde gemelde Heer HEIMAN JACOBSE VAN OUDER-AMSTEL, die in Huwelijk had ENGEL CORSEN, zijn Overgrootvaders Grootvader van ’s Moeders zijde, die dan ook de Inkomsten van gemelde giften jaarlijks aan de Armen deed uitdeelen.