Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

AMSTEL (SLOT)

betekenis & definitie

voortijds een Kasteel of Slot van de Heeren van dien naam. Verschillende zijn de gedachten, waar het zelve mag gestaan hebben. ’Er zijn ’er, en onder die Jonker VAN DER HOEVEN, die meenen dat het was gesticht te Ouderkerk aan den Amstel, ter plaatze daar nu ’t Joodsche Kerkhof is.

Met meer reden gelooft men, dat aldaar een Lusthuis van gemelde Heeren geweest is, en wel zodanig, dat het aanzienlijk en zeer vermaaklijk was, doch verkeerdelijk benoemd is geweest met den naam van ’t Reigersbosch, zo dikmaal in oude Brieven gemeld, en altoos, bij de verandering of wegschenking der Goederen, als iet bijzonders, voor de Graaven behouden. GIJSRERT DE DERDE moest het aan Graave FLORIS opdraagen. Graaf JAN VAN HENEGOUWEN behield het voor zig zelven. Hierom gelooven wij, dat het onderscheiden geweest is van dat geen, ’t welk bekend was onder den naam van AMSTELS VESTEN, en dat het, naar de grootste waarschijnlijkheid, niet aan den Schreijers Hoek, maar aan de Weszijde van het Damrak, of op ’t Water, zo men nu zegt tusschen de Paspen en Ouden Brug, door EGBERT VAN AMSTEL, gesticht was, (schoon anderen hier voor GIJSBERT DEN EERSTEN stellen) en wel binnenwaarts aan den Nieuwendijk, op de hoogte van de Dirk van Hasselsteeg, alwaar naderhand oude stukken van muuren en grondslagen van torens gevonden zijn. Dit Slot of Kasteel, zo als men het gelieft te noemen, is, volgens de verhaalen van dien tijd, om dat Heer GIJSBERT, de eerste Zoon van EGBERT, Vrouwe ADA en haaren Gemaal, in hunne vlugt, behulpzaam was geweest, door de Kennemers en Friezen uit weerwraak afgebrand; waar van M. STOKE zegt:

De Kennemare voeren hene,

Doert lant over al die Vene,

En vorbernde, te hant,

Van Amstel al dat lant,

Ende roefden al wat si vonden.

Amstel sine vesten, tier stenden,

Dat Bernden si al in den gront,

Menig Appelboom diere stont

Word verbernt van die luden.

De oorzaak van dit bedrijf kan men nagaan uit het geen wij, op ’t Art. ADA, gezegd hebben; en op ’t Art. GIJSBERT DE EERSTE zal men zien, hoe hij, als een Stichtsch Edelman, en Leenman van den Bisschop, die de partij van den Graave VAN LOON gekoozen had, verpligt was, hem behulpzaam te zijn; waardoor hij zig deezen haat op den halze gehaald had. De Appelboomen, waarvan de Oude Dichter hier gewag maakt, konnen mooglijk aanleiding gegeeven hebben om te denken, dat door dit Slot het gemelde Lusthuis der Heeren van Amstel verstaan werd. Doch als men de gelegenheid van Amsteldam op dien tijd nagaat, zal men zien dat deeze gedachten onzeker zijn. De Amstelstroom, die, zo als bekend is, door de Stad loopt, had vanouds dien zelfden loop, en was, daar nu de Vijgendam en Groote Vischmarkt is, afgedamd, en ter wederzijden gedeeltelijk bedijkt. De Dijk, langs den linker oever, nu de Nieuwendijk, was de gewoone weg naar ’t Slot, ’t welk, zo als gezegd is, ten westen tegen den Dijk gesticht was, en agterzig een schoonen Boomgaard had: want zig te verbeelden dat de Huizen, die ’er toen reeds waren, rondsom het zelve stonden, zou met de vereischte sterkte niet bestaanbaar geweest zijn.

Het Gehugt, de Buurt of het Dorp, zo als men ’t noemen wil, waaruit Amsteldam toen bestond, was gelegen in ’t gezigt van ’t Slot, omtrent ter plaatze van de Oude Kerk, en liep, in de vroegste tijden, naar den Dam: zo dat Warmoessstraat toen van agteren geen ander Water had, dan de binnensloot van den Dijk, nu de Oudezijds Voorburgwal. Even eens had ook het Slot agter zig een binnensloot, nu de Nieuwezijds Voorburgwal. In laater tijd werd dit gehugt uitgebreid naar den kant van ‘t Y, tot aan den Nieuwenbrug; dus men gissen mag dat deze Boomgaard geweest is, ter plaatze daar nu de Kolk is, of wel op het thans bebouwde Blok, tusschen de Dirk van Hasselsteeg en de Kolk, die ’er mooglijk onder begreepen was. Niet ongegrond is het te denken, dat men zig, tot vereeniging van ’t Slot met de Buurt, bediend heeft van den Oudenbrug.

Dit Slot werd, zo als gezegd is, in ’t Jaar 1204 vernield; naderhand schijnt het wederom te zijn opgebouwd, en door JAN VAN PERSIJN, in ’t Jaar 1282, bezeten, doch in vervolg van tijd in de magt der Graaven gekomen. In de veertiende Eeuw andermaal geslegt zijnde, is de grond, die de Graaven in eigendom behoorde, gedeeltelijk eenigen tijd onbetimmerd gebleeven, en naderhand aan portien verkocht.

< >