gebooren in het jaar 1546, werd eerst Predikant onder ’t kruis, en, in 1573, beroepen tot Leeraar op het Dorp Sijbecarspel, nabij Hoorn. Daarna werd hij, in 1578, beroepen te Amsteldam, het welk ten tweedemaale, op den 29sten Nov. 1579, herhaald werd; doch, uit liefde voor zijne Gemeente, telkens te vergeefs. Kort daarna werd het, op nieuw, gevraagd, of ten minsten zijn dienst, voor den tijd van een half jaar, bij Leening verzocht: tot dat hij eindelijk, naveele herhaalde aanzoeken, aan de Gemeente van Amsteldam, als vast Predikant, is toegedaan, en in April des jaars 1580 bevestigd.
In dat zelfde jaar werd hij naar Medenblik geroepen; doch dit, op aanzoek der Amsteldammers, afgeweezen. Hij bediende, in 1582, voor eenigen tijd, bij leening, de Gemeente van Dordrecht, en, in 1593, mede die van Utrecht. Deeze begeerden hem als vast Predikant; doch hij hield zig aan zijne Gemeente verbonden. In ’t jaar 1595 bekleedde hij de eerste plaats op de Sijnode te Hoorn; hij overleed op den 19den Octob. 1599. ’s Mans Afbeelding berust in de verzamelingen der konstminnaaren.Uit zijn Huwelijk, met MARIA JANSZ, zijn voortgekoomen, behalven eene Dogter, eerst een Zoon, LUCAS AMBROSIUS, die, even vóór ’t overlijden van zijnen Vader, Predikant was geworden; en nog een ander, JOHANNES genaamd, die, in 1581 gebooren, 1607 Proponent werd, en in dat zelfde jaar beroepen te Petten, in 1619 te Vlaardingen, alwaar hij, in 1640, overleed; nalaatende een Zoon, JOHANNES AMBROSIUS PETTANEUS, naar zijn geboorteplaats Petten, genaamd; deeze werd, in 1632, Predikant te Haringvliet, en overleed in 1657.