Geduurende een geruimen tijd, had men, in Friesland en elders, verscheidene onderlinge verschillen gehad; met het jaar 1668 ontstond in die Provintie, een nieuwe onlust, namelijk over het recht om op den Landdag te verschijnen, waar over de Gedeputeerde Staaten zig het oordeel aanmatigden; doch, naar ’t oordeel van sommigen, gingen zy te partijdig te werk, als sluitende eenigen daar van uit, die men zeide, daar toe gerechtigd te zijn. De Gedeputeerde Staaten, die het anders verstonden, weerden uit hunne vergaderingen de zodanigen, die door Oostergoo en Westergoo gemagtigd waren om daar in te verschijnen, en bedienden zig daar toe van de bezetting van Leeuwaarden. Onder die oneenigheden verscheenen de afgezondenen der Algemeene Staaten te Leeuwarden, om te beproeven, of zij de Staaten van Friesland, door tusschenkomst van ’t Stadhouderschap, en Kapitein en Admiraal-Generaalschap, tot eenigheid konden beweegen.
Deeze, hier van kennis gekreegen hebbende, deeden ’er hunne Hoog Mog. verslag van, die wel hadden gewenscht, dat men ’t geschil aan hunne beslissing had overgelaaten. Hier toe waaren de zwaksten, (die men de Hollandsgezinden noemde) wel geneigd; onder deeze bevonde zig ERNST SICCO VAN AILVA, Grietman van Westdongeradeel, KAREL ROORDA en andere. Doch de partijen namen zeer kwalijk, dat de afgevaardigden der algemeene Staaten zig met hunne huislijke zaaken bemoeiden: dus verbleef de zaak aan die van Friesland, zonder dat men weet hoe die naderhand bijgelegd is; alleen is ’t bekend, dat de sterkste partij, die zig Prinsgezinden noemde, boven dreef, en de andere buiten ’t bewind hield. AITZEMA, V en VI Deel.