Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADVOKAATEN

betekenis & definitie

zijn openbaare Lands Amptenaaren, onder dezen naam bekend, of particuliere Voorspraaken in gerechtszaken.

Advokaaten der Kerke waren, in de oudste tijden, zelfs Koningen en Vorsten, die ’er hunne eer en voordeel in vonden. De Bisschoppen, om zig van de beslommeringen der tijdelijke zaken te ontdoen, stelden, van ouds, eenigen aan, om op hunne Goederen een waakend oog te houden, en dezelve tegen geweld en kwaadaartigheid te beschermen. Maar als zij, naderhand, dikwijls, grooten aanstoot, van deze of geene Vorsten, moesten verdragen, hebben zij magtige en doorluchtige Mannen tot Beschermheeren, of, zo als zij die noemden, Advokaaten hunner Kerken aangenomen. Zij werden Advokaaten genoemd, om dat zij voor den Bisschop, als zijne Goederen van iemand werden aangetast of gemoeid, de zaak moesten opneemen en voorstaan.

Veel hadden deze Advokaaten te zeggen; zonder hunne toestemming mogten geene Goederen vervreemd, geene zaaken van groot belang afgedaan worden: Ja, veeltijds hadden zij de magt om met den Zwaarde te rechten. Wij hebben gezegd, veeltijds: want overal hadden zij die magt niet; ook is dezelve, van tijd tot tijd, grooter geworden. Eerst moesten zij den misdadige voor den Rechter ontbieden, en de beschuldiging tegen hem inbrengen; maar naderhand werd hunne magt sterker; zo dat zij, zelfs onder dien tijtel, oorlog gevoerd hebben.

Want Hendrik, Hertog van Beijeren, zeide, (gelijk blijkt uit de Chronijk van Reigersberg, op ‘t Jaar 1162) dat hij het zwaard droeg als Hertog en Advokaat der Kerke. Eigenlijk hadden zij niets te zeggen, in de bestiering der goederen, noch in ‘t verkoopen, verpachten of verruilen van Landerijen, dan voor zo veel zij moesten toezien, dat de Abten, door onbehoorlijken handel of door hun brassen of slempen, de goederen niet verkwisteden. Ook werden zij Vice-domini (Onderheeren), Protectores (Beschermheeren) en Vitrici (Stiefvaders) genaamd. De laatste naam word hun gegeven in een open Brief van Wencelaus, Hertog van Saxen: en niet ten onrechte, om dat zij het zo grof maakten, met de goederen, alsof zij op vijands bodem en kosten teerden.

De Kerken en Kloosters hadden eerst zodanige Advokaaten aangesteld, om hun tegen alle geweld te beschermen; en naderhand hadden zij geene grootere vijanden, dan die Beschermheeren. Zij hadden, voorwaar, wel nieuwe Advokaaten nodig gehad, om hen tegen de eerste te beveiligen. Wil men hier van bewijs, men leeze de Chronijk van Egmond, door Joh. a Leidis, en men zal zien, hoe die Abtdij geduurig door dezelve geplaagd is, Ook leest men van Advokaatinnen, gelijk men bij Bokkenberg zien kan, alwaar het Advokaatschap over de Abtdij van Egmond, na den dood van Willem, bij gebrek van Mannelijk Oir, wordt gezegd te versterven op de oudste Dogter. Zie ook Miraeus, bij wien men een Brief vindt, aldus beginnende. Ik Adelissa, Advokatinne van de Grimbersche kerke, enz. (Not. Eccl. Belg. cap. 183.)



Batavia Sacra,
II. Deel, bl. 102-120.

< >