Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADRIAANSZ, Jasper

betekenis & definitie

was een van die geenen, die, bij vonnis van den Hertog Alva, in ’s Hage, tegen den 20 Maij 1568, werden ingedaagd, om dat hij was een aanhanger, zo als in de Sententie gezegd wordt, van de nieuwe Predikanten, en dezelve gehuisvest had; en geholpen in het huuren van een huis om hunne Predikatiën te doen, niettegenstaande het verbod van den Baljuw van 's Hage; dat hij, als zijnde overste van arme weezen, dezelve schandelijke gezangen had geleerd, (waar mede, waarschijnlijk, de Psalmen, door Datheen berijmd, zullen bedoeld zijn) hun twee Kettersche Catechismussen te leezen gegeeven; boosaardig de Kerklijke Persoonen tegengesproken, des nachts ten onrecht geslagen, met het platte van zijnen degen; ergerlijke spreekwoorden, tot versmaading van den Kerkelijken Staat, had voortgebracht; de Beeldbreekers behulpzaam geweest; zeggende onder andere, dat indien zij zig van zijnen raad bediend hadden, zij alle afgoderij zouden hebben afgeslagen; om alle welke bezwaarnissen hij, nevens vier andere persoonen, uit 's Hage, enz. werd gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard.

Zie MARCUS, Sententien, bl. 55.

< >