Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADEL (Stamvader)

betekenis & definitie

Volgens ‘t zeggen van de oude Friesche Schrijvers, was hij de Vader van FRISO, die gehouden word voor den Stamvader der Friesen. Deeze ADEL zou het gebied gevoerd hebben, in zeker Landschap, dat den naam van Benedicta Frisia voerde; schoon andere Schrijvers het noemen Prasia- Prasii. Allen, welke ons dit weeten te berigten, weeten teffens uit te rekenen, dat deeze Vorst bepaaldelijk van SEM afkomstig is.

SEM, zeggen zij, had een Zoon, met naame Arphaxad; de Zoon van deezen was SALEM, welke een Zoon HEBER had. Deeze won Phaleg, Phaleg wederom Ragau, en uit Ragau kwam voort ADEL, die FRISO gewan. Ragau, de Vader van Adel, had, zo als zij zeggen, van Sem een staalen kroon ontvangen, en daarbij een rooden standaart van wonderbaare kracht. Deeze ADEL zou, volgens hun verder verhaal, door den Tijran Agrammes, uit het rijk verstooten, en met zijne drie Zoonen, Freso, of Friso, Saxo en Brumo, naar Athene in Ballingschap vertrokken zijn, alwaar zijn Zoon Saxo, eene wijl tijds, bij PLATO ZOU hebben school gegaan; doch zijn andere Zoon, FRISO, heeft het leger gevolgd, eerst van Filips, en daarna van Alexander den Groeten, en is eindelijk, zo als nader onder zijn Art. zal gezegd worden, in ‘t 313 Jaar voor CHRISTUS geboorte, met zijne Vloot, in Friesland aangekoomen.

Zie S. PETRII, Hamconius, Scharlensis en andere.

< >