I. Op de Regeeringslijsten der stad Utrecht, in ‘t Jaar 1440, vindt men hem reeds als Raad gemeld, en vervolgens tot in den jaare 1467.
Nevens eenige anderen, werd hij, in dat jaar 1467, gebannen, om reden, gelijk ’er, in ‘t Buurtspraakboek van Utrecht gezegd word, dat zij aanloop en vergaderinge gemaakt hadden, waar uit groote bloedstorting en tweedracht binnen de stad stond gebooren te worden; waarom de oude en nieuwe Raad van Utrecht hem gebied, te zullen wezen en blijven in ‘t oversticht van Utrecht, dat men Overijssel niet, en niet nader aan de stad te komen, dan het den Raad believen zal. Van de redenen, welke die Persoonen bewoogen hebben tot dien oploop, noch van de wijze of plaats, op welke zij onbehoorlijke vergaderingen gehouden hadden, word niets gemeld. In ‘t jaar 1470, werd Hendrik van Abcoude en anderen toegestaan, in de stad te mogen komen.II. Van den voorgaanden onderscheiden, schoon insgelijks in eenig aanzien te Utrecht, alwaar hij verscheiden maalen als Ouderman (Overman of Deken) gemeld word. Om het Oproer, door Bisschop David van Bourgondien verwekt, vondt hij, nevens eenige anderen, in den jaare 1481, zig genoodzaakt, de stad te ruimen.
Goudhoeven, Chronijk, bl. 525.