door den dood van zijnen Broeder François, in ‘t jaar 1659, de voornaamste erfgenaam van alle de groote Rijkdommen zijns Vaders geworden, heeft in huwelijk gehad de oudste Dochter van den Markgraave van St. Andre Montbrun, een man, die zig, door de beruchte bescherming van Candia, vermaard gemaakt heeft.
WAGENAAR in zijn XIII. Deel, bl. 210 en 211. een verhaal doende van den Zeeslag, tusschen de Hollandsche en Engelsche Vlooten, zegt: „Dien zelfden morgen, was de Heer van Sommelsdijk in ’s Lands Vloot gekomen, en had zig aan boord van het schip van den Luitenant-Admiraal Tromp begeeven, onaangezien de Ruiter hem verzogt hadt, dat hij zig op zijn schip onthouden wilde: het welk (zegt hij verder) daarna, bij sommigen, vermoeden baarde, als of hij Tromp eenen raad was komen geeven, die met ’s Lands dienst niet wel bestaan kon.”
Onze Geschiedschrijver meldt niet, in welken rang of Karakter Sommelsdijk in de Vloot gekoomen was, en dien wij ook niet hebben kunnen opspooren. Aitzema zegt mede, zonder daar van iets te melden, in ‘t vijfde deel van de Zaaken van Staat, enz. bl. 807.
„De Heer van Sommelsdijk was mede gegaan op ‘t schip van Tromp, en wedergekomen, deed meest gelijk rapport (namelijk als het verhaal van den Luitenant-Admiraal van Meppel, dat hij vooraf had laaten gaan); hij voegt ’er nevens, dat op naam van Aarssens van Sommelsdijk, een relaas ten voordeele van Tromp gedrukt was, ‘t welk hij Sommelsdijk ontkend had, het zijne te zijn, en naderhand ontdekt werd, geschreeven te zijn door den Heer Kievit, den Zwager van Tromp, wiens onheil hier door was aangevangen.” De bovenstaande ingewikkelde beschuldiging word, derhalven, hier door weggenomen.
Niet min ongunstig is de uitdrukking van Wagenaar, op bl. 338, van dat zelfde Deel, ter gelegenheid van ‘t Verhaal van eenige twisten, ontstaan over de verheffing der Leenen, tusschen die van Holland en Zeeland; hij zegt: „de Heer van Sommelsdijk, sedert veele jaaren uit de gunst der Staaten van Holland vervallen, had die van Zeeland, die hem beter zetten mogten, te liever voor zijne Leenheeren willen erkennen, gelijk hij, inderdaad, gedaan had.”
Men moet aanmerken, dat de Heer Wagenaar hier een misslag begaan, en Vader en Zoon voor één Persoon genomen heeft. Kornelis van Aarssen, die uit de gunst der Staaten van Holland vervallen was, gelijk hij het uitdrukt, was, gelijk wij, in ‘t voorige Art. gezien hebben, in ‘t jaar 1662 reeds overleeden; en dit geval, in den jaare 1663 voorgevallen, kan hem dus niet betreffen.
En wat aangaat de Leenverheffing van de Staaten van Zeeland, hier toe geloof ik, dat Aarssens zeer groot regt had, om reden, dat de Heerlijkheid van Sommelsdijk, reeds als een Leen van Zeeland, bezeeten was door Heer Adriaan van Borselen, in ‘t Jaar 1466, gelijk wij, onder het Artikel BORSSELEN, nader zullen aanwijzen.
Onder ‘t Art. van de West-Indische Maatschappij zullen wy breeder spreeken van Suriname; hier ter plaatze kunnen wij niet nalaaten, ’er melding van te maken, in zo verre het betrekking heeft op dezen Kornelis Aarssens.
Nadat de Staaten van Zeeland, eenige Jaaren, in ‘t bezit van die Volkplanting geweest waren, beslooten dezelve, in ‘t Jaar 1682, die aan de West-Indische Maatschappij, voor een somme van twee honderd en zestig duizend guldens, over te doen, zo als ook, volgens Octroi van de Algemeene Staaten, op den 23 Sept. des gemelden Jaars, geschiedde. De Maatschappij, deezen last ter onderhouding voor zig te zwaar oordeelende, vond, in ‘t volgende jaar, geraaden, ’er twee derde deelen van af te staan; het eene derde deel werd door de Stad Amsteldam, en het andere door den Heer Kornelis Aarssens, Heer van Sommelsdijk, tot den zelfden prijs, overgenomen; behoudende echter de Staaten Generaal de oppermacht over de Volkplanting.
In ‘t Jaar 1683, trok Sommelsdijk naar Suriname, en aanvaardde de Landvoogdije over die Volkplanting; hij bouwde ’er twee Sterkten, welke hij van behoorlijke Bezetting en Oorlogsbehoeften voorzag. Niet veele jaaren na zijne aankomst, dat is in ‘t jaar 1688, ontstonden ’er eenige klagten over zijn bestier. De Hollanders zagen nu, dat zij eene verzekerde bezitting hadden, en meenden, dat de Volkplanting genoeg in bloei was, om haar te doen bestaan. Aarssens, daarentegen, meende dit nog verder te brengen; dan hier toe moesten de handen aan de ploeg geslagen worden. Deeze verschillende gedachten waren naderhand de oorzaak van zijnen dood.
De pointen van bezwaar, eerst tegen hem ingebracht, bestonden hier in:
I. Dat hij de Raaden der Justitie en Politie niet tijdig genoeg had aangesteld, en aangesteld zijnde, niet naar behooren gekend had.
II. Dat de opgezetenen hooger door hem bezwaard waren, dan volgens Oktroi geschieden mocht.
III. Dat hij een Pakhuis voor zig hield, tot merkelijk nadeel der Kolonisten.
IV. Dat ’er, door zijn bestier, een schip, voor rekening van eenige bijzondere Directeuren, uit Ierland, geladen met gezouten Ossen- en Varkens-vleesch, geland was, welke mondbehoeften, volgens Oktroi, uit Holland komen moesten.
V. Dat Aarssens, tegen het oogmerk der Staaten, twee Roomsche Geestelijken in de Volkplanting had laaten komen.
VI. Dat hij den eenen boven den anderen begunstigde in ‘t waardeeren van de suiker.
Men vind aangetekend, dat Aarssens, op de klagten der Staaten, over deeze ingebrachte bezwaaren, zijn gedrag, in veele opzichten, veranderd had; doch het vuur, dat onder de assche smeulde, kreeg eerlang lucht, en borst, alte deerlijk voor hem, in ligte vlamme uit. Gebrek aan toevoer van volk uit Nederland noodzaakte den Gouverneur en Soldaat de handen uit den mouw te steeken. De laatsten, die, gelijk wij gezegd hebben, zig verbeeldden, dat de Kolonie genoeg opbracht, om hen te doen bestaan, klaagden aan Sommelsdijk over het slaafachtig werk, ‘t geen zij moesten doen, en eischten meer verteering.
Toen zij, op het inbrengen van deeze klagte, zo als zij meenden, met te veel strengheid, werden afgezet, liepen zij naar huis, en haalden hun geweer. Aarssens, in plaats van hen te ontzien, meende door zijn gezag hen te kunnen temmen, en ontmoette hun, in plaats van goede woorden, met den Sabel in den vuist, en sprak hun aan, op een zeer ernstigen toon. De Soldaaten gaven bijna allen te gelijk vuur, en troffen hem zodanig, dat hij, na het ontvangen van zes-en-veertig wonden, op den 19 Julij des gemelden Jaars 1688, op eene jammerlijke wijze het leeven liet. De Heer T. Pistorius heeft, achter zijne Beschrijving van Suriname, een omstandig verhaal van dien moord nagelaaten, van welks omstandigheden en gevolgen wij ons op 1 Art. Suriname bedienen zullen.
Zie hier de Beschrijving van ‘t Karakter, ons door zijn Ed. van den Heer van Sommelsdijk opgegeeven: „Zijne Excellentie (zegt hij) was een uitneemend vriend van God en Godsdienst, en was daaglijks bedagt om door zijn eigen voorbeeld, zijne onderhoorende de waare eerbied hier voor in te boezemen, en als een Baak hun de beoeffening van alle Kristelijke deugden aangenaam en eigen te maaken; en de geenen, die hem hier in meest volgden, waren zijne beste vrienden, onaangezien haar staat, geslacht of sexe; in tegenoverstelling was hij een vijand van alle baldadigheid, ongebondenheid en ontucht, en ging deeze ondeugden met een mannenmoed, in grooten en kleinen te keer. Zijne voornaamste pooging bestond verder, eene verandering onder de Militaire te maaken, welke grootendeels in alle spoorloosheden versoopen laagen; des snuikte hij alom den overdaad, en inzonderheid in ‘t gebruiken van onmatige spijs en drank, als de baarmoeder van ongeregelde wellusten zijnde, en speende hun met een matiger, doch teffens voldoenend onderhoud; en bij dit zocht hij hun door eene geduurige bezigheid, van alle ongebondenheid aftetrekken.”
Gelukkiger, derhalven, ware hij geweest, indien hij, op den raad van Prinse Willem den III, in Holland ware gebleeven, dan zig, door zijne naauwgezetheid, ten prooij voor de muitzugt te stellen. Hij had ter vrouwe Margareta du Puys, Marquisinne van St. André Montbrun, bij welke hij verwekt had vier Kinderens:
1. Alexander, Heer van Plaat.
2. François, (zie het volgende Art.)
3. Maria en
4. Carel.
Zie Hollandsche Merkurius van ‘t Jaar 1688. R. DE HOGE, Spiegel van Staat, II. Deel, bl. 84.