I. Een woord, ‘t welk, in de oude Duitsche taal, eene Rivier, Riviertje, Vloed, Stroom, Beek of Water betekent: dus heeft men in Duitschland, onder anderen, de Swarts, of de Schwarts-Aa, of Aha, dat zo veel zegt, als het Zwarte Water. Meer andere, door mijnen voorganger HALMA gemeld, doch die, naar mijne gedachten, tot dit bestek niet behooren, achterlatende, noemen wij hier liever de volgende:
II. Een Riviertje, ‘t welk zijn oorsprong heeft in ‘t Zuidwester gedeelte van ‘t Bisdom Munster, bijna twee mijlen ten Z. W. de Stad Coesveld, loopende door ‘t Stedeke en ‘t Rechtsgebied van Ahuis, Boekholt en ‘t Graafschap Zutphen; vervolgens, tusschen ‘t Stedeke Anholt en Burgh, in den ouden Yssel vallende, of digt by de Stad Doesburg, zig ontlastende in den Yssel.
Nog is ’er eene andere.
III. Omtrent Groningen, aan wiens rechter Oever die Stad gebouwd is; deeze rivier begint, in ‘t opperste gedeelte van Drenth, een weinig boven ‘t Dorp Westrop, in eenen zandigen grond, en loopt van daar, met eenen krommen stroom, N. N. W. naar Groningen, ter lengte van agt uuren. Eertijds veréénigde zig deeze Rivier, één uur van daar, met de Hunsingis, doch nu binnen de muuren van gemelde Stad, met welke zij, door wonderlijke bogten, door de Marnamaner of Marmershaven, nu de Lauwer-Zee genaamd, zig in de Noord-Zee ontlast.
Zie ALTING, Belgii Inferior. Descr. Tom. I. p. 3.