Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie G
- Gelukkig — gelukzalig — tevreden — vergenoegd — wel¬zalig — zalig
- Gelukzalig
- Gemaal
- Gemachtigd
- Gematigd
- Gematigdheid
- Gemeen — laag — ruw — plat
- Genaken (naken) — naderen
- Geneeskunde — geneeskunst
- Genegen — geneigd — gezind
- Geneigd
- Geneigdheid
- Genezen
- Geniaal
- Genieting
- Genoeg — toereikend — voldoende
- Genoegen
- Genoeglijk
- Genoot
- Genootschap
- Genot — genieting
- Geoefend
- Gepast
- Gerechtigd
- Gerechtigheid — rechtvaardigheid
- Gerechtsdienaar
- Gereed — bereid
- Gereedschap—instrument — werktuig—machine—toestel
- Geroerd
- Gerucht
- Geschenk
- Geschieden
- Geschiedenis
- Geschiedverhaal
- Geschikt
- Geschiktheid
- Geschokt
- Geslacht — kunne — sekse
- Geslepen
- Gesloten
- Gesprek — onderhoud — woordenwisseling
- Gestadig
- Gestalte
- Gesteld
- Gestorven
- Gestreng
- Gestrengheid
- Getal
- Getalmerk
- Getemd — tam — mak — temmen — tam maken
- Getrouw — letterlijk
- Gevaar — nood
- Gevaarlijk
- Gevangenis — kerker — tuchthuis — verbeterhuis
- Gevecht — kamp — schermutseling — slag — strijd — worstelstrijd — kampstrijd — duel
- Geveinsdheid — huichelarij — schijnheiligheid
- Geven — aanbieden — schenken — vereeren — verleenen
- Gevoel
- Gevoelen
- Gevoelig
- Gevolg — nasleep
- Gewaarworden
- Gewaarwording
- Gewag
- Gewas — kruid — plant
- Gewichtig
- Gewillig
- Gewin
- Gewis
- Gewoonlijk
- Gewoonte
- Gezag — gebied — macht — bevel
- Gezang
- Gezant
- Gezel — genoot — kameraad — maat — makker — metgezel
- Gezelschap
- Gezet
- Gezicht
- Gezwind
- Gids — leidsman — wegwijzer
- Gier
- Gieren
- Gierig — begeerig — hebzuchtig — karig — inhalig — schraapzuchtig — schriel
- Gift
- Gift — schenking
- Gijzelaar
- Gil — kreet — schreeuw
- Ginds
- Gispen
- Gissen — raden — vermoeden — veronderstellen
- Glad
- Glans — gloed
- Glanzen
- Glimlachen — grimlachen — meesmuilen
- Glimp — schijn
- Glinsteren
- Gloed
- Glorie
- Gluren — loeren
- Goddeloos — zondig
