Adjectief: heel, geheel, algeheel, ganselijk, gans, helegans, godsgenadig, godgans, godganselijk, compleet (kom...), volslagen, volkomen, volledig, voltallig, volmaakt, gaaf, puur, schoon, één, synoptisch, synt(h)etisch, totaal, integraal, adequaat (adekwaat), volstrekt, volstrektelijk, onbepaald, onbeperkt, onvoorwaardelijk, radicaal (radikaal), finaal, ongedeeld, onverdeeld, onverdeelbaar, ondeelbaar, ongeschonden, ongekrenkt, overvolledig, afgerond.
Naamwoord: het geheel, het een en ander, een besloten geheel, een afgerond geheel, het hele eiereneten, individu, eenheid, massa, ensemble, een waaier van..., duizend, totaliteit, krijgs-wezen, post-wezen... enz.
slotsom, overzicht, kort begrip, resumé, aperçu, summarium, compendium, synthese, begripsverbinding, kwintessens (quin...), synopsis, conceptie (kon...), breviatuur, breviarium, de geschiedenis in een notedop.
Bijwoord: alleszins, geheel en al, geheel en volkomen, heel en al, helendal, helegans, helegaar, helemaal, ten enenmalen, uit den hele, in alle delen, door en door, straal, in extenso, totaliter, ten volle, voluit, over het geheel genomen, alles bij elk. genomen, op-en-top, op-end-op (Zn.), op-end-uit (Zn.), in en in, zoals het reilt en zeilt, zoals het rijdt en vaart, gans en gaar, met haar en huid, met oor en poot (Zn.), in merg en been, in merg en bloed, in hart en nieren, tot in de nieren (toe), van a tot z, absoluut, met het volste recht, en bloc, en corps, en gros, in globo, in totum, in summa, ad summam, in het kwadraat (qua...).
Causatief: aanvullen, vervolledigen, bijwerken, volmaken, completeren (kom...), integreren, bijvoegen, bijtellen, samenvatten, ontdubbelen, alles onder één hoed willen vangen, bijeenvatten, samentrekken, resumeren, recapituleren (reka...), recompleteren (re-kom...), assembleren.
samenvatting, ontdubbeling, resumptie, recapitulatie (reka...), aanvulsel.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Het geheel
betekenis & definitie