Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Het deel

betekenis & definitie

Adjectief: gedeeltelijk, partieel, partiaal, fragmentarisch, lacuneus, rudimentaar, onvolledig, onvoltallig, incompleet (inkom...), half, semi, duodecimaal, tweeledig, zesdelig..., honderddelig, honderdarmig, isomerisch, deelbaar, diatoom, aanbehorend, gedetailleerd, geëchelonneerd, schematisch, relatief.

Naamwoord: deel, hoeveelheid, gedeelte, gewichtsdeel, waterdeel, bijzonderheid, aandeel, paart (Zn.), hoofddeel, hoofdtak, onderdeel, part, portie, quantum (kwantum), contingent (kon...), fragment, helft, wederhelft, rechtergedeelte, rechtervleugel, rechterhelft, linkergedeelte, linkervleugel, linkerhelft, derdedeel, derdepart, vierendeel, kwartier, kwart, vierel, kardeel, kwartslag, achtendeel, smaldeel, merendeel, leeuwendeel, leeuwenaandeel, een eind (koord...), achtergedeelte, achtereind, achterkwartier, pand, lid, arm, vleugel, tak, sprang, bestanddeel, onderdeel, onderstuk, sector (sektor), element, ingrediënt, integrerend deel, zelfstandigheid, substantie, grond, grondstof, stof, bouwstof, materiaal, grondbestanddeel, hoofdbestanddeel, essentialia, uittreksel, extract (extrakt), excerpt, compendium, complement (kom...), abrégé, het toebehoren, stuk, wegge, brok, brokstuk, stul (Zn.), mop, klodder, hacht, kluit, klomp, klont, homp, lapje, strook, eindje, repel, riem, flard, flenter, schilfer.

verdeelpunt, aftakpunt.

Bijwoord: halvelings (Zn.), ten halve, a demi, halfjes, stuksgewijze, broksgewijze, stuk voor stuk, bij (met) stukken en brokken, en détail, deels, ten dele, half... half..., fifty fifty, tot op zekere hoogte, goeddeels, grotendeels, verreweg, veruit (Zn.), merendeels, meestendeels, voor het merendeel, kapittelsgewijze.

overigens, voor het overige, voor de rest, trouwens, ten andere, eensdeels... anderdeels, enerzijds... anderzijds, aan de ene kant... aan de andere kant, dezerzijds.

Causatief: delen, verdelen, parten (Zn.), paarten (Zn.), akte van deling houden, gelijk (eerlijk) delen, delen als de joden het spek, iets in de helft doen, biparteren, in achten delen (doen), doordelen, partageren, uittrekken, afdelen, excerperen, indelen, onderverdelen, splitsen, verenkelen, halvéren, vierendelen, smaldelen, verbrokkelen, versnipperen, versplinteren, afriemen, aftakken, herdelen, contingenteren (kon...), ieder wat van de stokvis.

deling, verdeling, partitie, departitie, partage, afdeling, indeling, hoofdverdeling, onderverdeling, klassenverdeling, splitsing, verenkeling, smaldeling, verbrokkeling, versnippering.

< >