Tribūni militum. - Aan het hoofd van elk legioen stonden zes krijgstribunen. A en B kommandeerden het legioen twee maanden lang afwisselend om den anderen dag; daarna ging het bevel voor twee maanden op C en D over, dan op E en F, waarna A en B weder aan de beurt kwamen.
In den bloeitijd der republiek bestond een consulair leger uit twee legioenen rom. burgers, behalve de socii. Wanneer dus de consuls hunne legers wierven, waren er 24 krijgstribunen noodig.
Tien hunner moesten tien dienstjaren tellen en werden seniores genoemd; de 14 andere moesten vijf dienstjaren hebben en werden iuniores geheeten. Het eerste en het derde legioen telden elk 2 seniores en 4 iuniores, het tweede en het vierde elk 3 seniores en 3 iuniores.
Eerst kozen de veldheeren zelven hunne tribunen, doch in 366 vindt men voor het eerst 6 van de 24 door het volk gekozen, en in 311 bepaalde de lex Atilia Marcia (z. a.), dat er seni deni, dus 16 van de 24 door het volk moesten gekozen worden. Nog vóór den 2den Punischen oorlog werd dit getal op 24 gebracht.
In 171, bij het uitbreken van den oorlog met Perseus, liet het volk de keus geheel aan de consuls over, en dit kan wel meer gebeurd zijn. De door de consuls gekozen heetten rufuli, de andere a populo.
De tribunen waren belast met de werving, waartoe de dienstplichtigen tribusgewijze werden opgeroepen; het lot bepaalde, welke tribus het eerst aan de beurt kwam. De dienstplichtigen werden vier aan vier opgeroepen.
Uit het eerste viertal hadden de tribunen van het eerste legioen de eerste keus, uit het tweede die van het tweede legioen, enz. De hervormingen van Marius gaven een geheel anderen loop aan de zaken, daar van dien tijd af uit de proletariërs vrijwilligers in massa toestroomden.
De Grieken vertalen tribunus militum door χιλίαρχος.