Gepubliceerd op 07-09-2017

Bankwezen in Rome

betekenis & definitie

Bankwezen in Rome - De geldverhandelingen, die men gewoonlijk onder bankwezen verstaat, waren in Rome zeer vroeg in zwang, doch zeer lang erg primitief. De oudste bankoperaties bestonden erin geld te lenen tegen een intrest, die dikwijls woekerintrest was, ook al waren zulke praktijken bij de wet Genucia van 342 v.C. verboden.

Deze woeker verklaart in een niet geringe mate de strijd tussen de arme plebejers en de rijke patriciërs; immers, wanneer de vervaldag verstreek zonder betaling, was de ontlener zonder genade overgeleverd aan de schuldeiser. Deze kon dan overgaan tot de inbeslagneming van het bezit en tot inhechtenisneming.

Tijdens de periode van de Punische Oorlogen kende het bankwezen in Rome een evolutie, die gelijke tred hield met die van de handel en de nijverheid. Twee soorten banken en bankiers dreven hun zaken naast elkaar. De eerste groep was die van de eigenaars en beheerders van grote latifundia, die een onderling werkend net van banken hadden opgericht om de financiële operaties van hun nevenbedrijvigheid, handel en nijverheid te vergemakkelijken. Dit waren de equites en de leden van de nobilitas, de grootkapitalisten. Tot deze categorie behoorden ook de publicani, de belastingpachters van de staat, die reeds de nodige bedragen van de te innen belastingen in bepaalde provincies aan de staat hadden voorgeschoten en nu in de provincies die kapitalen wilden recupereren. Hiervoor hadden zij de steun van de staat, die zeer dikwijls met de militaire macht de steden en provincies tot betaling van de verschuldigde bedragen dwong. Daarvoor eisten de publicani dan woekerintresten, die tot 48 pct. bedroegen.

Naast deze occasionele bankiers waren er de beroepsbankiers, die hun bedrijvigheid tot de eigenlijke bankoperaties beperkten. Deze laatsten bleven nog in de 2e en le eeuw v.C. kleine firma’s in verhouding tot hun collega’s in de grote hellenistische steden. De kleine bankiers waren zeer dikwijls als geldwisselaars bij een tafel, mensa, op de markten of in de havens begonnen. Men noemde hen argentarii of trapezitai naar het Grieks.

Sedert Cato de Censor in 186 v.C. de Basilica Porcia langs het Forum Romanum te Rome had laten optrekken en de bankiers er in een aangepaste omgeving hun besprekingen konden voeren, waren er in Rome en elders ook in Italië gespecialiseerde banken gekomen helemaal in de lijn van de Griekse bankondernemingen. Zoals voor de handel werd ook Rome bij het einde van de Republiek het centrum van het bankwezen en de residentieplaats van de grote bankiers. Van hieruit werden in de grote centra filialen opgericht of vennootschappen van bankiers, waarvan het meest sprekende voorbeeld de stad Utica in Noord-Afrika was. Hier hadden ruim 300 bankiers en grootkapitalisten hun filialen.