De geschiedenis van Europa zou niet compleet zijn, als daarin geen melding zou worden gemaakt van kloosters en monniken. Want gedurende de gehele periode, die wij thans kennen als de Middeleeuwen en die ruim 1000 jaar duurde, zijn het deze kloosterlingen geweest, die de cultuur binnen de veilige muren van hun kloosters in leven hebben gehouden.
Het woord ‘monnik’ stamt uit het Grieks en betekent ‘alleen’. De eerste monniken waren namelijk kluizenaars; mannen, die dichter bij God wilden komen en daarom alle aardse zaken opgaven en eenzaam gingen leven.
De geschiedenis van de christelijke monniken begon omstreeks het jaar 200 in Egypte en de omringende landen. Hoewel Antonius zeker niet de eerste monnik was, wordt hij toch vaak de stichter van het kloosterleven genoemd. Hij trok zich terug in een verlaten fortificatie op de oostelijke oever van de Nijl en later op een bergtop in de buurt van de Rode Zee. Hoewel hij aanvankelijk de bedoeling had als een kluizenaar te gaan leven, vernamen talrijke christenen van zijn heilig bestaan en zij besloten hem te volgen. Weliswaar leefden Antonius en zijn volgelingen ieder op zichzelf, doch ze kwamen regelmatig bijeen om hun godsdienstoefeningen te houden. Bovendien volgden ze allen dezelfde regels.
In diezelfde tijd bracht ook Pachomius een groep volgelingen bijeen, die op een eiland in de Nijl een aantal onderkomens bouwden, het eerste klooster. Later stichtte Pachomius ook een klooster voor vrouwen; zij die zich in dat klooster terugtrokken, kunnen dus beschouwd worden als de eerste nonnen.
In de vierde eeuw verschenen de eerste kloosters in Europa; veel later groepeerden de verschillende monnikengemeenschappen zich in afzonderlijke orden.
Ook tegenwoordig zijn er nog talrijke monniken en kloosters; het merendeel ervan behoort tot de rooms-katholieke kerk.
In de Middeleeuwen leefden de meeste monnikengemeenschappen in abdijen; een woord dat afgeleid is van het Latijnse ‘abbas , hetgeen ‘vader’ betekent. Abdijen werden namelijk bestuurd door een abt (als het een mannelijk klooster was) of door een abdis (in een nonnenklooster). Sommige kloosterorden zijn ‘contemplatief of beschouwend; de leden ervan leven teruggetrokken van de wereld en brengen hun dagen door in handenarbeid, gebed en meditatie. Zij voorzien praktisch allen in hun eigen onderhoud. Anderen hebben hun bestaan direkt in dienst gesteld van de medemens; monniken van deze orden zijn onderwijzer, verpleger, zielzorger, geleerde of missionaris.
Kloostergemeenschappen, die na de Middeleeuwen gesticht zijn, worden geen ‘orden’ meer genoemd, maar staan meestal bekend als congregaties.