Alle levende wezens op aarde zijn opgebouwd uit cellen: kleine lichamen, die bestaan uit een vierkant, rond of plat ‘doosje’, dat gevuld is met protoplasma.
Het materiaal, waaruit de wanden van een cel bestaan, is bij dierlijke en plantaardige stoffen verschillend. De wanden van plantaardige cellen bestaan voor het grootste gedeelte uit cellulose - en cellulose is vooral door toedoen van scheikundigen een van de belangrijkste stoffen van de moderne tijd geworden.
Vooral na 1920 is er over de gehele wereld een geweldige industrie ontstaan, die gebaseerd is op de verwerking van cellulose. Zonder verdere bewerking kan uit cellulose allerlei textielgoed gemaakt worden; katoen, hennep, vlas bestaan namelijk voor een groot gedeelte uit cellulose. Cellulose is eveneens de belangrijkste basis voor de papierindustrie. De toepassing van cellulose wordt echter pas goed wereldwijd als deze stof langs scheikundige weg verder wordt bewerkt. Dan kunnen uit cellulose uiteenlopende produkten gemaakt worden als lak, plastics, rayonvezels, film, kunstleer, cellofaan, explosieven, lijm, verpakkingsmateriaal, enz.
De cellulose voor de vervaardiging van al deze produkten is hoofdzakelijk afkomstig uit katoen en hout. Hoewel ook andere planten cellulose bevatten (tweederde van alle plantaardige materiaal op de wereld bestaat uit cellulose), wordt de vrijmaking hieruit over het algemeen als te kostbaar beschouwd. Bij katoen en hout is dat anders: katoen bestaat voor 90, hout voor 50 procent uit cellulose.