Spanje was in 1588 een van de machtigste landen van de wereld. Het werd geregeerd door koning Filips II, een eerzuchtig man, die ook recht meende te hebben op de troon van Engeland.
Maar omdat de Engelsen het daar bepaald niet mee eens waren, besloot de Spaanse vorst een grote vloot uit te rusten om daarmee zijn eisen kracht bij te zetten. Die vloot heette in het Spaans ‘armada’.De Spaanse armada bestond uit 131 schepen. Het waren machtige zeekastelen en Filips was er zeker van, dat zijn galjoenen in elke slag zouden kunnen overwinnen. Daarom noemde hij zijn armada de ‘Onoverwinnelijke Vloot’. Van het begin af aan echter hadden de Spaanse zeelui te kampen met ernstige tegenslag. Ze hadden de havens nog maar juist verlaten toen een verschrikkelijke storm zoveel schade aanrichtte, dat de schepen moesten terugkeren voor herstelwerkzaamheden.
Toen de vloot eindelijk koers zette naar Engeland waren de Engelsen natuurlijk al lang en breed gewaarschuwd. Met grote signaalvuren op het Engelse kustgebergte werd de nadering van de armada doorgegeven en lang voor de Spanjaarden de kust bereikten werden ze aangevallen door de Engelse vloot. De Britse schepen waren veel kleiner maar ook veel wendbaarder dan de logge Spaanse galjoenen. Tijdens een zeeslag van vele dagen werden de Spanjaarden in de pan gehakt. Op hun vlucht ontmoetten ze opnieuw storm na storm en het gevolg was dat van de 131 schepen er slechts 50 in de Spaanse havens terugkeerden. Voortaan was Engeland de sterkste zeemogendheid van de wereld.