Ned. bisdom. Toen eind 7e eeuw de prediking van het christendom onder de Friezen beter georganiseerd werd. belastte zich met de leiding ervan → Willibrord, die wel de 1e bisschop van Utrecht wordt genoemd omdat hij de burcht Trajectum (Trecht) als zetel had.
Van dit bisdom was → Bonifatius 753—54 custos, terwijl het 754-75 beheerd werd door → Gregorius van Utrecht. Eind 8e eeuw had het bisdom zijn grenzen gekregen. Toen behoorden ertoe: het grootste deel van Friesland, de omgeving der hoofdstad. Teisterbant. de Betuwe en Veluwe, Salland en Twenthe. benevens Drenthe, dat zich uitstrekte tot voorbij het tegenwoordige Groningen, in de 9e eeuw waren de bisschoppen door de invallen der Noormannen genoodzaakt Utrecht te verlaten en vertrokken eerst naar Roermond, later naar Deventer. Pas → Balderik (918—75) kon zich weer te Utrecht vestigen, dat nu het middelpunt van het bisdom bleef. Omtrent de oorsprong van het wereldlijk gezag der bisschoppen bestaan intussen nog raadselen al bestaan er koningsoorkonden. waarbij verschillende graafschappen aan het → Sticht geschonken zijn, maar deze beslaan lang niet het gehele latere → Neder- en → Oversticht.
Bijzondere kenmerken van het bisschoppelijk gezag: de bisschop hield rechtszittingen te Oudwijk voor het Nedersticht, op de Spoelder- en Markelerberg voor het Oversticht, terwijl hij ook bevoegdheden van militaire aard bezat: hij kon van rijkswege de diensten vorderen, die vrije mannen verplicht waren als vazallen van het Rijk te verrichten, ook als zij buiten zijn gebied woonden. Tijdens Ansfried (995-1010). kreeg het bisdom een belangrijke gebiedsuitbreiding. nl. West-Vlieland en zuidelijk Neder Maasland. Van keizer Otto III kreeg de bisschop 999 de rechtsmacht in het belangrijke Zaltbommel, de gouwen Niftarlake en Flehite, waardoor hij de regalia had in het gehele Nedersticht. Al zijn de giftbrieven niet volledig bewaard gebleven, men kan aannemen, dat de bisschoppen in de 11e eeuw de grafelijkheid ontvangen hebben in Over- en Nedersticht. Teisterband (1026) en de Veluwe. Na → Adalbo!d II (1010—26?), die verwikkeld raakte in de oorlog met Dirk III van Holland, breidde het wereldlijk gebied van het Sticht zich aanmerkelijk uit onder → Bernulf (1027—54): belangrijke goederen in Drenthe (met Stellingwerf en het land van Vollenhove) door een schenking van keizer Hendrik II, bekrachtigd door Koenraad II, en 1040-49 schenkingen van keizer Hendrik III: Fivelgo. het koninklijk domein Groningen, een van Hamaland afgescheiden graafschap aan de IJssel met Deventer: Umbalahe. een graafschap aan de Vecht (volgens anderen de streek van Ommen ) en een week- en jaarmarkt te Oldenzaal.Krachtig steunde Willem I (1054-76) keizer Hendrik IV in de investituurstrijd tegen de paus. Nadat keizer Hendrik IV de macht der → Brunonen vernietigd had, werden aan Koenraad van Zwaben (1076-99) de graafschappen Staveren (1077) en Oostergo, Westergo en Islego (1086) geschonken. Met deze schenkingen kan men het bisdom Utrecht als staatkundige schepping voltooid achten. Nederland was toen het Sticht en Utrecht de hoofdstad. Toen echter na het → Concordaat van Worms (1122) aan de Duitse koningen de invloed op het bezetten van de bisschopszetel werd ontnomen, omdat de bisschoppen nu gekozen werden door de kanunniken der kapittels (in Utrecht: vijf kapittels van de hoofdstad en de proostenaartsdiakens van de kapittels te Tiel, Deventer. Emmerik en Oldenzaal) hadden de koningen geen belang meer bij de instandhouding van de macht der bisdommen.
Utrecht kwam onder invloed van de graven van Holland en Gelre, terwijl het bovendien geteisterd werd door interne twisten van de kapittelgeestelijkheid, de leenmannen en de grote steden. De nieuw gekozen bisschop ging nu meestal naar de paus voor de wijding, waarvoor het tarief zo hoog was. dat elke nieuwe bisschop met schulden begon (→ Servitiën). Waren er veel vacatures achter elkaar dan werd dit een financiële ramp voor het bisdom. Met moeite wist nu bisschop Hartbert (1139-50) zich in de strijd tegen Holland te handhaven. Hij beleende zijn broers erfelijk met ambten in Drenthe en Groningen. Dit leidde er toe. dat Drenthe voor het bisdom verloren ging.
Na Hartberts dood ging de betekenis van het bisdom snel achteruit. Meer en meer kwam het onder de invloed van de Hollandse graven. Een onderbreking van deze invloed vormde het handhaven van het centraal gezag in deze landen door keizer Frederik Barbarossa. Deze handhaafde een evenwicht tussen de bisschop en de graaf van Holland door een condominium over Friesland in te stellen (→ Godfried van Rhenen). Toen echter het centraal gezag in het Duitse rijk te niet ging, bleven de bisschoppen op eigen kracht aangewezen. Behalve met Holland had het bisdom ook rekening te houden met Gelre, dat zijn gezag over Overijssel wilde uitbreiden en eveneens invloed in Utrecht trachtte uit te oefenen.
Het bisdom kon echter profiteren van de tegenstelling tussen Gelre en Holland. Gevaarlijk werd echter de toestand, indien Holland en Gelre samengingen. Bisschop → Otto II van Lippe (1216-27) werd genoodzaakt van verscheidene goederen in Gelre afstand te doen. Evenmin was hij bestand tegen → Rudolf, burggraaf van Coevorden. Bij Ane werd het bisschoppelijk leger vernietigd en de bisschop gedood (1227). Pas onder → Otto III van Holland (1234-49) is de strijd beëindigd.
Coevorden bleef vrijwel onafhankelijk en daar ook Groningen, Goor. Almelo en de IJsselsteden zich weinig meer om de bisschop bekommerden, had diens macht in en buiten het Nedersticht weinig meer te betekenen. Gebruik makend van de twisten in het bisdom, wisten de omwonende vorsten Utrecht binnen hun machtssfeer te brengen. Zo behoorde het bisdom midden 13e eeuw tot de invloedssfeer van Otto II van Gelre en na 1274 tot die van Floris V van Holland. Een krachtig bestuur voerde → Hendrik I van Vianden (1249-67). Daar men een dergelijke bisschop liever niet had, koos het kapittel → Jan I van Nassau. (1267 —90) een neef van Otto van Gelre tot opvolger, maar de paus gaf hem de wijding niet en zette hem 1290 af.
Hij werd opgevolgd door bisschop → Jan II van Sierck (1291-96), die echter van Floris v afhankelijk bleef, terwijl Bodegraven en Oudewater voorgoed bij Holland kwamen. Onder → Gwijde van Henegouwen (1301-17) nam Utrecht als bondgenoot van Vlaanderen deel aan de strijd tegen Holland, met het gevolg dat Utrecht onder invloed van de Vlamingen kwam o.l.v. Jan van → Renesse. Gwijde zag zich genoodzaakt de steden in het bestuur van het bisdom te betrekken. Bij zijn dood werden de heerlijkheden Woerden en Amstel aan Holland overgedragen. Begin 14e eeuw is er in feite een Henegouws-Hollands protectoraat over het Sticht: op de bisschoppelijke zetel zitten verwanten of zetbazen van de protectors.
Onder → Jan IV van Arkel (1342—64) braken voor het bisdom betere tijden aan. doordat het. gebruik makend van de interne twisten in Holland, zich wist los te maken van de invloed der Hollandse graven. In 1364 werd Jan bisschop van Luik en werd opgevolgd door → Jan v van Vimenburg (1364-71). Onder→ Arnold II van Hom (1371-78) brak intussen weer een periode van verwarring aan: de financiële toestand van het bisdom ging onder hem ook weer achteruit, nadat deze aanmerkelijk was verbeterd door Jan van Arkel. → Floris van WeveIinchoven (1378-93). moest weer tot nieuwe verpandingen overgaan. De opvolger van Floris was → Frederik III van Blankenheim (1393-1423). die Drenthe onder het gezag van het Sticht terugbracht (1397) en Groningen dwong zijn oppergezag te erkennen (1405). Was de bisschop erin geslaagd het vroegere gebied weer aan zijn gezag te onderwerpen, in het Nedersticht zelf gelukte het hem niet de rust te herstellen. De partijen der Lichtenbergers en Lokhorsten bestreden elkaar, terwijl Hollandse en Gelderse benden het land afstroopten. De toestand werd hierop nog slechter door de verdeeldheid over de bezetting van de bisschopszetel na het overlijden van Frederik (→ Utrechts Schisma).
Met de verkiezing van → David van Bourgondië (1456—96) kwam het bisdom binnen de machtssfeer der Bourgondische vorsten. Van de burgeroorlogen had intussen Groningen gebruik gemaakt om zich van het gezag der bisschoppen los te maken. De Overijsselse steden en adel bekommerden zich niet meer om de bisschop, evenmin als de bewoners van Drenthe en Friesland. Na de dood van Karel de Stoute die een machtige steun was geweest voor David, braken onlusten uit in het Nedersticht. Opvolger van David was → Frederik iv van Baden (1496—1517). Onder hem werd het Nedersticht gewikkeld in de strijd tussen de Bourgondisch-Habsburgse macht en Gelre.
De wereldlijke macht van de bisschop had feitelijk niets meer te betekenen. De hertog van Gelre oefende feitelijk het gezag uit, terwijl de bisschop zich slechts met steun van de Hollandse troepen in Wijk bij Duurstede kon handhaven. Geen verandering kwam er onder Frederiks opvolger. → Filips van Bourgondië (1517-24). Na diens dood werd de toestand onhoudbaar. De kapittels kozen, daar de Gelderse en keizerlijke troepen elkaar aan de grenzen van het Nedersticht in evenwicht hielden, een eigen kandidaat, → Hendrik II van Beieren (1524-29). Dit was een nederlaag voor de Geldersen én de keizer, die dan ook een bestand sloten.
Hertog Karel van Gelre stond 1524 aan de elect (Hendrik is nooit tot bisschop gewijd) zijn aanspraken op Overijssel voor een schadevergoeding af. Hendrik werd alleen door Amersfoort en Wijk bij Duurstede erkend. Het Nedersticht en Oversticht waren in handen van de Geldersen, die hier hun gezag verdedigden tegen de troepen van Karel V, terwijl de stad Utrecht 1527 Gelderse troepen binnenliet en Hendrik buiten de stad hield.
Deze vroeg hulp van Karel v. Deze aarzelde wel om het bestand met Gelre te verbreken, doch 1527 kwam het tot het verdrag van Schoonhoven, waarbij de landvoogdes Margaretha beloofde Hendrik te helpen op voorwaarde van afstand van het wereldlijk gezag. Na hardnekkige strijd werden daarop de Geldersen gedwongen het Nedersticht te ontruimen en 1528 moest Karel van Gelre het Neder- en het Oversticht aan Karel v afstaan. De elect legde zich erbij neer (1528, Verdrag van Dordrecht). Hiermee hield het bisdom Utrecht op als wereldlijke staat te bestaan. Kerkelijk werd het bisdom, dat 12.5.1559 verheven werd tot aartsbisdom, aanmerkelijk verkleind bij de nieuwe regeling van 1561. terwijl het na 1579 geheel en al ophield te bestaan.
De → Oudbisschoppelijke Clerezic ging 1723 over tot de keuze van een aartsbisschop. → Cornelis Steenoven, wiens wijding door de paus werd beantwoord met de banvloek. Sindsdien heeft de ‘Utrechtse kerk’ een oud-Katholiek aartsbisschop. Bij het herstel van de r.k. hiërarchie in Nederland (1853) werd eveneens een aartsbisdom Utrecht ingesteld.
Litt. S.Muller Fzn., Het middelpunt in de gesch. der Ned. gewesten (in: Schetsen uit de Middeleeuwen i, 1900); W.R.de Jong. Gesch. van het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen (1927); R.R.Post, Gesch. der Utrechtse bisschopsverkiezingen tot 1535 (1933); J.W.Berkelbach van der Sprenkel. Regesten van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht, 1301-1340 (1937); P.W.A.lmmink. De wording van staat en souvereiniteit in de Middeleeuwen. F.en reentshist. studie in het bijzonder met betrekking tot het Nedersticht i (1942); A.J.Maris.
Van voogdij tot maarschalkambt. Bijdrage tot de gesch. der Utrechts-bisschoppelijke staatsinstellingen (1954): C.v.d.Kieft. Bonifatius en het bisdom Utrecht (in: TvG 1961); R.R.Post, Is Bonifatius bisschop van Utrecht geweest? (in: TvG 1961); W.H.Fritze, Zur Entstehungsgeschichte des Bistums Utrecht. Franken und Friesen 690-734 (in: Rheinisch Viertel. Blätter 1971); C.A.van Kalvcen, Het bestuur van bisschop en Staten in het Nedersticht. Oversticht en Drenthe 1483-1520 (1974); F.Ketner, Stichtse Studiën (1974); C.A.Rutgcrs (red.).
De Utrechtse bisschop in de Middeleeuwen (1978); C.A.Rutgers. De middeleeuwse bisschop van Utrecht (in: SH 1979; met litt.).
Bisschoppen van Utrecht
Willibrord (695-739)
Sedes vacat 739—41 misschien bisschop Dardan of Cilimannus
Bonifatius (753 vermeld als custos bijgestaan door wijbisschop Eoba, 754 beiden vermoord)
Gregorius (769 vermeld als episcopus. beheerder?. ✝ 775 of 80)
Alberik I (775-84; 777? vermeld)
Theodarus (784—85? ✝ 790/91? bestaan betwist)
Harmocarius (Hamarcarus) (790-91?: ✝ 803/804? bestaan betwist)
Rixfredus (Ricfridus) (806-28?; 815 vermeld)
Frederik I (828-38?; 828 vermeld)
Alberik II (838?—45?: 838 vermeld)
Heginhardus (845 vermeld)
Liudger (845 -48?)
Hunger (854 vermeld; ✝ 866?)
Adelbold I (Odilbaldus) (870 vermeld; ✝ 899)
Radbod (899-917)
Balderik (918-75)
Folcmar alias Poppo (976—90)
Boudewijn i (990 of 991 95)
Ansfried (995-1010)
Adalbold II (1010-26?)
Bernold (Bernulfus) (1027-54)
Willem I (1054-76)
Koenraad van Zwaben (1076-99)
Burchard (1100-12)
Godebald (1114-27)
Andries van Kuik (1128-39)
Hartbert (Heribert) (1139-50)
Herman van Hoorn (1150-56)
Godfried van Rhenen (1156-78)
Boudewijn II van Holland (1178-96)
Arnold van Isenburg (elect) (1196-97)
Dirk (Theodericus) I van Holland (elect) (1196-97)
Dirk (Theodericus) II van Are (1197-1212)
Otto I van Gelre (elect) (1212-15)
Otto II van Lippe (1216-27)
Willebrand van Oldenburg (1227—33)
Otto III van Holland (1234—49)
Gozewijn van Randerath (1249—50)
Hendrik I van Vianden (1249-67)
Jan I van Nassau (elect) (1267-90)
Jan II van Sierck (of Zyrick) (1291 96)
Willem II Berthout van Mechelen (1296-1301)
Adolf van Waldeck (1301 gekozen door Deventer)
Gwij (Guy) van Avesnes (1301 — 17)
Frederick II van Sierck (1317-22)
Jacobus i van Oudshoorn (1322)
Jan (Johannes) van Bronkhorst (1322)
Jan (Johannes) III van Diest (1322-40)
Nicolaas de Caputio (1340—42)
Jan (Johannes) IV van Arkel (1342—64)
Jan (Johannes) V van Virnenburg (Verneburg) (1364- 71)
Zweder (Suederus) van Uterloe (1371 gekozen door domkapittel)
Arnold II van Hoorne (1371-78)
Floris van Wevelinchoven (1378—93)
Reinoud van Vianen (1379 benoemd door de paus van Avignon)
Frederik III van Blankenheim (1393 1423)
Utrechts schisma (1423-50): Rudolf van Diepholt (1423/ 33-55)
Rhabanus van Helmstadt (1424)
Zweder van Kuilenburg (1425—33)
Walraven van Meurs (1434-50)
Gijsbert van Brederode (1455-56)
David van Bourgondië (1456-96)
Engelbertus van Kleef (1481-83: tijdens opstand tegen David v. Bourg.)
Frederik iv van Baden (1496-1517)
Filips van Bourgondië (1517-24)
Hendrik II van Beieren (1524-29)
Willem III van Enckevoirt (1529-34)
Gregorius (Georgius) van Egmond (1534-59)
Frederik v Schenk van Toutenburg (1560-80)
Herman, graaf van Rennenberg (1580)
Jan van Bruhesen (Bruhesius) (1592—1600; in ballingschap te Keulen)
(naar E.I. Strubbe en I.. Voet, De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederl., 1960)