kleinzoon van Chnra, was de tweede zoon van Canaan (Gen. 10: 15; t Chron. I: lo),enis de stamvader der Hethieten (Gen. 15: 20), van wie Abraham een graf kocht om Sara Ie kunnen begraven (Gen. 25: 5 en v.; 25: 10; 49: 32).
Uit de H. nam E/au twee vrouwen (Gen. 26:54) tegen den zin zijner ouders (Gen. 27: 46). In Abrahams tijd woonden de Hethieten in de omstreken van Hehron, later meer noordelijk, in den omtrek van Bethel. Ze worden nog vermeld: Exod. 3:8; Jozua 1 : 4; 3: 10; 24: 11 : Richt. 1 : 26 : II Kon. 7:6; Ezra 9:1; Neb. 9: 8.