Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Deux

betekenis & definitie

twee, beide; een paar; tweede; le deux du mois, de tweede van de maand; Henri Deux, Hendrik II.; deux points, dubbele punt; piquer des deux, het paard de sporen geven, aansporen; zo hard mogelijk rijden; ne faire ni un(e) ni deux, zich geen tweemaal bedenken; deux à deux, (deux) par deux, twee aan twee; paarsgewijs, bij paren, paar aan paar; à eux deux, zij samen; à nous deux maintenant!, nu zullen wij ’t eens uitvechten!; en deux, in tweeën; couper en deux, doorsnijden; courbé en deux, voorovergebogen; plier en deux, dubbel vouwen; c'est entre les deux, ’t is er zo tussenin; pas deux sans trois, driemaal is scheepsrecht.

< >