Deux
twee, beide; een paar; tweede; le deux du mois, de tweede van de maand; Henri Deux, Hendrik II.; deux points, dubbele punt; piquer des deux, het paard de sporen geven, aansporen; zo hard mogelijk rijden; ne faire ni un(e) ni deux, zich geen tweemaal bedenken; deux à deux, (deux) par deux, twee aan twee; paarsgewijs, bij paren, paar aan paar;...