Schertsende term voor een dronkaard. Hals moet hier worden opgevat als keel. Ook wel ‘natnek’.
Reeds vermeld door Tuinman. In de zeventiende eeuw werd iemand die te veel gedronken had met een eufemisme ‘nat’ genoemd. Zo lezen we bijvoorbeeld bij Vondel: ‘Silenus, die noch nat Avrechts op den ezel zat.’
Eene... helleveeg,... die haar nathals van een man komt wegsleuren uit de taveerne.
C. Busken Huet: Het land van Rembrand. 18821884, geciteerd in WNT
Hij is een nathals, die drie grote kommen achter elkander pleegt te drinken.
K. Norel: Engelandvaarders. 1972
Wanneer zijn vader de keuken inkwam zei hij tegen hem, als hij een goeie bui had, ‘Zo nathals’.
Jan Wolkers: De doodshoofdvlinder. 1979