(Tijdens de Tweede Wereldoorlog) Geheuld hebben met de bezetter of de vijand; een verrader zijn. ‘Fout zijn’ klinkt veel milder. Het heeft hoogstens iets van het geheven vingertje tegen een te stout kind. Synoniemen uit die periode zijn: mis, scheef. ‘Foute’ woorden waren bijvoorbeeld ‘Derde Rijk’ en ‘raszuiverheid’. Wie tegen de Duitsers was probeerde steeds op een omzichtige manier te weten te komen of iemand ‘goed’ of ‘betrouwbaar’ was. Zie ook collaborateur*.
‘We hebben hier altijd aan vervolgingsijver geleden’, mopperde de foute uitgever Reinier van Houten na de oorlog. De ganse galerij van Neerlands topfascisten hoorde tot zijn kennissenkring. Mussert, Seyss-Inquart, Rost van Tonningen, ze hebben zich met hem verstaan. Door Himmler werd hij bevorderd en Quisling bracht hij een bezoek.
Historisch Nieuwsblad, 1997, nummer 2
Ik heb de Tweede Wereldoorlog bewust meegemaakt: luchtalarm, vluchten, kijken waar de bommen vielen. Mijn werk schampt altijd langs de oorlog. Het ongedefinieerde geweld, de totale onthechting, dat zit ook in The Family. De vader die fout is geweest en door zijn twee zoons uit huis wordt geschopt. Een absoluut slechte man, die zijn vrouw, die joods was, aan de moffen heeft uitgeleverd en vervolgens zijn dochter heeft verkracht.
De Groene Amsterdammer, 04-11-98
Ongeveer 150 000 Nederlander waren ‘fout’ tijdens de oorlog, en iedereen, van zwarthandelaar tot Oostfront-strijder, van NSB-er tot moffenhoer, van SS-er tot bunkerbouwer, werd na de oorlog opgesloten in een interneringskamp.
NPS-Bijlage. Radiodocumentaires, 14-09-99, webpagina