Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

krauwen

betekenis & definitie

krauwen ww. 'zacht krabben'
categorie: erfwoord

Mnl. crawen, crauwen 'krabben, wrijven' [1240; Bern.].

Mnd. krauwen; ohd. krouwon 'verscheuren, krabben'; ofri. upkrawia 'naar boven ombuigen'; < pgm. *krauwōn- 'krabben', afleiding van *krawa- 'klauw'.

Heel misschien verwant met Grieks grū 'vuil onder nagels na het krabben', < pie. *gr-eu- (IEW 388).

Fries: -

< >