Krauwen
(krauwde, heeft gekrauwd), .de gekromde vingers, de nagels over een oppervlak halen, (zacht) krabben ; — als liefkozing: kopje krauwen, gewoon gezegde tot (of van) een papegaai die men in de nek krieuwelt;zijn hoofd, achter zijn oor (ook in zijn haar) krauwen, teken van verlegenheid, en vand. : in verlegenheid zijn.