Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Luchtbemesting, waterbemesting en natuurmest

betekenis & definitie

Het doel van de bemesting is, door middel van het toedienen van meststoffen de groeivoorwaarden voor de gewassen t.a.v. het opnemen en verwerken van het voedsel zo gunstig mogelijk te maken. Men kan dit bereiken door het toepassen van een luchtbemesting, een waterbemesting, een bemesting met natuurmest of een bemesting met kunstmest.

Een kunstmatige verrijking van de lucht met koolzuurgas bevordert de assimilatie. Deze bemesting heeft geen practische betekenis. Organische stoffen als stalmest geven in de grond koolzuurgas vrij met eenzelfde effect. Water is voor de plant onontbeerlijk, niet alleen voor het opnemen van voedsel uit de grond, doch ook voor het voedseltransport in blad en stengel. Bij geringe en onregelmatige regenval kan men door bevloeien, besproeien of beregenen de groei sterk bevorderen. In het bevloeiingswater kunnen bovendien voor de plantengroei nuttige stoffen voorkomen.

Door het onderploegen van groene planten, of plantenresten als stro of stoppel, wordt het voor een deel ook aan de ondergrond onttrokken plantenvoedsel aan de bouwvoor teruggegeven. Voor groenbemesters worden daarom bij voorkeur diepwortelende gewassen gebruikt. Een bijkomstig voordeel is de structuurverbetering van de grond, een verhoogde bacterie-werking en een verbeterde water-, lucht- en warmtecapaciteit. Van belang zijn vooral de vlinderbloemigen, als klaver, lupine, serradella, lucerne, erwten of tuinbonen, die alle naast een diepgaand wortelstelsel de eigenaardigheid bezitten aan de wortels knolvormige verdikkingen te vormen, als gevolg van woekeringen van vrije luchtstikstof verwerkende bacteriën, die derhalve de bouwvoor met een extra stikstofbemesting verrijken. Als tussengewas bij veel stikstof eisende cultures, kan men van dit laatste reeds tijdens de groei profiteren.

Stalmest is een mengsel van vaste en vloeibare uitwerpselen van het vee en van strooisel uit de stal of mestkuil (stro, turfmolm, plaggen). Een mengsel van uitwerpselen van twee of meer diersoorten afkomstig heet gemengde stalmest, anders spreekt men van koemest, varkensmest enz. Zijn de vaste uitwerpselen gescheiden van de vloeibare, dan spreekt men resp. van vaste mest en gier. Men maakt verschil in warme en koude mest, al naar de snellere ontleding, die met warmteontwikkeling gepaard gaat. Tot de eerste behoren de paarden- en varkensmest, daarom als broeimest gebruikt, tot de laatste de koemest. Stalmest is een veelzijdige mest.

Tevens werken de humusvormende stoffen uit de stalmest structuurverbeterend. Stalmest verandert voortdurend van samenstelling, doordat de bacteriën de aanwezige eiwitstikstof omzetten in ammoniakzouten en nitraten en de gier tot ammoniumcarbonaat en daarna tot ammoniak, dat in de lucht vervliegt (geur paardenstal). Het bewaren van mest en gier verlangt bijzondere zorg, daar anders te veel verliezen aan waardevolle bestanddelen optreden. Eerste eis is het gescheiden bewaren van de vloeibare en de vaste mest. De eerste in goed afgesloten gierkelders, de laatste op betonnen vloer, in vaste stapeling tot 2 m hoog, liefst afgedekt met aarde, planken of asfaltpapier en met afvoer in het midden naar de gierkelder; bij voorkeur moet de warme of edelmest gescheiden gehouden worden van de koude.

De voordelen van stalmest zijn:

1. hij is een veelzijdige meststof;
2. werkt structuurverbeterend en humusvormend;
3. verwekt een gunstig bacterie-leven;
4. is langzaam werkend;
5. werkt langdurig.

Deze langzame werking heeft tot gevolg, dat men vroeg (’s winters) moet mesten. Voor zware grond rekent men dat de helft van het aanwezige plantenvoedsel uit de mest in één jaar tijd ter beschikking komt en dat het tweede en derde jaar nog een duidelijke nawerking valt waar te nemen.

De nadelen zijn:

1. een betrekkelijk laag gehalte aan plan ten voedende stoffen;
2. een onzekere samenstelling;
3.een meestal niet juiste verhouding (b.v. laag P-gehalte);
4.vergroting van de specifieke tekorten in een bepaalde grond;
5. veel onkruidzaden en ziektekiemen;
6. ongunstige werking op de smaak van het gewas (bloemkool);
7.onvoldoende snelle werking als het gewas dit vraagt;
8.veel arbeid en vervoer (tot 100 ton per ha).

Compost bestaat uit tuinafval (bladcompost) of huisafval (stadscompost) bestaande uit huisvuil, straatvuil, beer (menselijke mest) e.d. dat aan hopen gezet door de druk van het eigen gewicht tot sterke broei (bacterie-werking) overgaat, waarbij de temperatuur oploopt en het product rijk wordt aan humusvormende bestanddelen. Het fosforgehalte is in de regel hoger dan dat van stalmest. De vele sporenelementen, het rijke humusgehalte en het bacterie-leven maken deze mest bijzonder geschikt voor zandgrondontginningen en gronden waarin verschijnselen van vermoeidheid of tekort aan bepaalde elementen zijn opgetreden. Bekend is de V.A.M.compost te Wijster in Drente, verwerkt uit het per trein aangevoerde huis- en straatvuil van den Haag.

Bagger wordt meestal gebruikt als baggeraarde of toemaak, vooral in de waterrijke streken van N.- en Z.Holland, in de koolcentra en in groente- en boomkwekerijen. Hij bevat tamelijk veel kalk, kali en stikstof en zuurstofarme zwavelijzer-ver bindingen, welke laatste nadelig zijn. Daarom moet de bagger behoorlijk doorwinteren teneinde deze schadelijke stoffen te doen oxyderen.

Terpaarde wordt in N.-Friesland en Groningen verT . handeld (afgegraven terpen), rivierslib is een en slib natuurlijke bemesting op de uiterwaarden en zeeslib wordt in de vorm van havenbagger gebruikt.

Roet heeft enige waarde als ammoniakale stikstofmest. Houtas is rijk aan kali (10 tot 30%). Van de meelsoorten bevat vismeel 10% N, vleesmeel 10% N en 17% P, kadavermeel 4-12% N en 18% P, zeesterremeel 2% N, weinig P, doch 17% kalk; daarnaast zijn nog te noemen hoornmeel, ledermeel, wolafval, ricinusmeel, katoenzaadmeel e.d. die alle enige waarde als organische meststof hebben, doch niet behoren tot de algemeen gebruikte meststoffen.

< >