De mangrovebossen, die de moerassige tropenkusten veelal in brede stroken begeleiden, bevatten een onuitputtelijke voorraad gemakkelijk te winnen looistof. Veel voordeel is uit deze exploitatie niet te verkrijgen, doordat voor de looiing van leer in zachte, licht gekleurde kwaliteiten en het tanen van netten en touwen eisen worden gesteld, waaraan deze looistoffen niet kunnen voldoen.
Men onttrekt looistof aan de bast, het hout, de bladeren en de vruchten van een overstelpend groot aantal plantensoorten, die volstrekt niet speciaal een tropisch of subtropisch klimaat eisen. Indonesië levert bakau en tinggi als gedroogde basten (13 000 ton) en een kleine hoeveelheid mangrove-extract.
Op het voorbeeld van Z. Afrika en Australië werden op Java acaciacultures aangelegd (Acacia decurrens) voor de productie van wattle-bast.
Gambir (van Uncaria Gambir) wordt bijna alleen geteeld op Sumatra, W. Borneo en Malakka.
Het komt in de handel als een vast extract in blokjesvorm, verkregen door het indampen van het afkooksel van bladeren en twijgen der plant. Ruim twee-derde van de productie is bestemd voor het sirihkauwen, de rest wordt geëxporteerd voor het zwartverven van zijde, het looien van leer, touw en zeilen.
Naast de gambirteelt der bevolking hebben zich op Sumatra twee ondernemingen voor dit product geinteresseerd. Deze exporteren het extract in vloeibare, kneedbare en vaste vorm, ook in poeder.West-Indië, waaronder Curaçao, exporteert de peulen van de divi-divi, waarvan de wanden 40% looizuur bevatten. Deze boom richt zijn kroon met stekelige takken geheel naar de Noord-Oostpassaat. De pinang of betelnoot (Areca Catechu) bevat 10% looistof, doch wordt nimmer gebruikt voor hei looien of tanen. Oost-Azië gebruikt geweldige kwanta voor het sirihkauwen. Indonesië, dat zelf een grote gebruiker is, exporteert jaarlijks voor 6 millioen gulden (60 000 ton) naar Singapore en Pinang. De kaarsrechte, dunne stammen der pinangpalmen worden 15 tot 20 meter hoog en komen tot 1400 meter zeehoogte overal voor als laanbomen en erfbegrenzingen.
Van de plantaardige kleurstoffen, oudtijds zo belangrijk, die vnl. werden verkregen van verfbasten en verfhouten uit de tropen, is niet veel meer over, sinds het synthetisch product der aniline-industrie de markt veroverde. Zelfs de indigo, reeds toegepast in de dagen van Carthago, die enige eeuwen lang om zijn bestendige blauwe kleur onvervangbaar werd geacht, moest het veld ruimen voor de anilineverven. Van de zeer omvangrijke indigo-cultuur van Midden-Java bleef slechts een kleine tom-aanplant over (lndigofera). Ook in VoorIndië en elders kromp de indigoteelt in of verdween geheel. Voor het kleuren van zuivelproducten zoekt men nog altijd gebruik te maken van de kleurstof, die voorkomt aan de buitenzijde der annatto-zaden, een heester (Bixa orellana) uit tropisch Amerika, die ook wel wordt aangeplant als siergewas. De Antillen voorzien bijna in de gehele wereld behoefte aan annattoseed. Indonesië exporteert een klein kwantum.
Het tot productie brengen van tropenland eist een natuurbeheersing, die wel verwant, maar volstrekt niet gelijk is aan die in koelere streken. De wereld kan het niet stellen zonder de producten, die de tropen opleveren. Het is niet langer te accepteren dat duizenden hectaren goed land en de zonne-energie der tropen onbenut zouden blijven. De tropenzone en de landen daaraan grenzend wachten op de energie der jongeren, toegerust met degelijke kennis en de hulpmiddelen, die de moderne techniek en landbouwwetenschap hun ten dienste stellen.
Waar in zulke streken bij de inheemsen achterstand valt in te halen staan inzonderheid de Nederlandse krachten gereed hun ervaring in te schakelen.
K. VAN DER VEER
J. J. van Hall en C. van de Koppel, De Landbouw in de Indische Archipel, 1948.
Paul Lechevalier, Encyclopédie biologique, 1934-1949.
J.Kuyper, Onze Kultuurgewassen, 2de dr. 1945.
H. J. Webber and L. D. Batchelor, The Citrus Industry, 1946.
J. Sanders, De tabakscultuur in Nederlandsch Indië, 1924.
H. Ch. G. J. van der Mandere, De Javasuikerindustrie, 1928.
K.van der Veer, Producten van Indonesië, 5de dr. 1948.