I. 1. twijndraad; bindgaren, -touw; 2. kronkel(ing), bocht;
II. twijnen, tweernen; strengelen, vlechten;
III. zich kronkelen; twine about (round), omwinden, omstrengelen, zich slingeren of kronkelen om;
IV. twine itself (about, round), zich slingeren om, omstrengelen.