I. zweren, de eed doen (afleggen); vloeken;
II. 1. zweren, bezweren, onder ede beloven, een eed doen op; 2. doen zweren, beëdigen; he was sworn a member, hij legde de eed als lid af; hij werd beëdigd; swear at, vloeken tegen [personen]; vloeken met [van kleuren]; swear in, beëdigen, de eed af nemen; swear off, afzweren; swear to, zweren op; swear to it, er een eed op doen; swear one to secrecy, iemand onder ede laten beloven, dat hij zwijgen zal;
III. vloek(woord), (‘t) vloeken.