Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

split

betekenis & definitie

I. 1. splijten, splitten, spouwen, klieven; samen delen; verdelen (ook: split up); splitsen; split the difference, ’t verschil delen; split hairs, haarkloven; split one’s sides, zich krom lachen; 2. splijten; barsten, scheuren; zich splitsen (ook: split up); split on a rock, op een klip stranden;

II. 1. V.T. & V.D. van split; 2. gespleten, gesplitst; split peas(e), spliterwten; one split second, (voor) een onderdeel van een seconde, (voor) een ondeelbaar ogenblik; a split soda, half flesje spuitwater;

III. spleet, scheur(ing), splitsing, breuk; half flesje (spuitwater).

< >