I. terug-, herkrijgen, herwinnen; heroveren; terugvinden; terugwinnen; goed maken [fout]; inhalen [verloren tijd]; innen [schulden]; doen herstellen [iemand]; zich herstellen van [slag]; er bovenop halen [zieke]; bevrijden, redden; weder bereiken; zich toegewezen zien [schadevergoeding]; recover one’s breath, weer op adem komen; recover damages, schadevergoeding krijgen; recover one's legs, weer op de been komen, weer opkrabbelen;
II. recover oneself, weer op de been komen; zich herstellen; zijn kalmte herkrijgen;
III. herstellen, beter worden; weer bijkomen [uit bezwijming]; zich herstellen; schadevergoeding krijgen; zijn eis toegewezen krijgen.
IV. weer bedekken, opnieuw bekleden of dekken; overtrekken [een paraplu].