adem(tocht), luchtje, zuchtje; he caught his breath, zijn adem stokte; draw breath, ademhalen; hold one's breath, de adem inhouden; spend (waste) one’s breath, voor niets praten; take breath, adem scheppen; take away one’s breath, iemand de adem benemen; iemand paf doen staan; at a breath, in one (the same) breath, in één adem; below (under) one’s breath, fluisterend, binnensmonds; out
of breath, buiten adem.