I. hagel || (aan)roep; within (out of) hail, (niet) te beroepen;
II. hagelen || hail from, komen van, afkomstig zijn van;
III. doen neerdalen || aanroepen, praaien; begroeten (als as);
IV. heil (u); Hail Mary, RK wees gegroet, Maria; a Hail Mary, RK een wees-gegroet(je).