I. oog; my eye(s), sakkerloot!; all my eye!, onzin!, klets!; eyes right, hoofd rechts!; be all eyes, geheel oog zijn; clap eyes on, te zien krijgen; have all one’s eyes about one, goed uit zijn ogen kijken; have an eye for, oog hebben voor; have an eye to, het oog houden op; keep an eye upon, in 't oog houden; make eyes at a girl, een meisje oogjes geven; mind your eye!, opgepast!; open one’s eyes, grote ogen opzetten; open a person’s eyes, iemand de ogen openen; I never set eyes on him again, ik kreeg hem nooit weer onder mijn ogen; turn a (the) blind eye on (to), niet willen zien, geen notitie nemen van; een oogje toedoen voor; an eye for an eye, oog om oog; in my eyes, in mijn oog (ogen); do one in the eye, iemand in de nek zien, beetnemen; see eye to eye with, het volkomen eens zijn met; up to one’s eyes, tot over de oren; with an eye to, met het oog op;
II. aankijken, kijken naar, beschouwen.