Familie: Canidae Honden (Canis, Chrysocyon, Cuon, Lycaon, Nyctereutes, Otocyon, Speothos)
De wolf is de bekendste en met meerdere lokale rassen tevens de grootste van de hondachtige roofdieren. Ze kunnen een gewicht van 70 kg bereiken. Een wolven-reu die in 1952 uit het oosten naar de Luneburger hei verdwaalde had een schofthoogte van 82 cm, en een in hetzelfde jaar bij Unterliiss neergelegde zelfs 86 cm. Allebei overtroffen ze dus ver de standaard voor de duitse herder van 60 tot 65 cm bij reuen en halen ruim de grootste hoogte voor het grootste honderas, de engelse-wolfshond, met een standaard van 81,5 cm. Andere lokale wolvenrassen blijven echter belangrijk kleiner, zoals die van de Arabische woestijnen. Ook de kleur is zeer variabel.
De welpen van de steppewolf worden grijs geboren en krijgen hun witte vacht pas later. De houtwolf komt ook in een zwarte vorm met stekend gele ogen voor. De prairiewolf is veel kleiner dan de wolf. Behalve kleine prooidieren neemt hij ook aas en fungeert daaromals gezondheidsdienst. Naaste verwanten zijn de jakhalzen, van welke de jakhals of schakel ook in Zuidoost-Europa voorkomt. Vroeger hield men hem verkeerdelijk voor de stamvader van de huishonden.
Jakhalzen zijn gevaarlijke rovers, die graag nederzettingen en dorpen binnendringen en zich aan klein vee te goed doen, maar ook aas nemen en afgevallen fruit eten. Met voorliefde proberen ze zich tegoed te doen aan buit van grote roofdieren zoals leeuwen en tijgers, doch wagen zich echter nooit te dicht bij deze machtige achterneven. In sagen en legenden speelt de jakhals dezelfde rol als bij ons Reintje de Vos. Hij gaat door voor een sluwe, slechts op eigen voordeel bedacht dier, maar kan niettemin ook tam en vriendelijk worden als ze jong in handen van mensen komen. Zuidelijk van de Sahara leven nog andere jakhals soorten, de zadeljakhals en de gestreepte-jakhals. In Noorden Midden-Europa is de hond het oudste huisdier, dat reeds 8000 v.
Chr. bekend was. Van oorsprong was de hond een leverancier van vlees, die pas later zijn bijzondere plaats verwierf onder de huisdieren van de mens. De enige stamvorm van alle hondenrassen, collie of tekkel, is de wolf. Hij is op verschillende plaatsen van zijn eertijds veel groter verspreidingsgebied in de huisstand verheven. Ook de dingo is een huishond, die met de mens het Australische continent ging bevolken. Het betreft hier een primitief ras, dat spoedig verwilderde en thans weliswaar niet meer voor de mens een direct gevaar is, maar ernstige schade aan de schapenstand toebrengt.
De in dierentuinen getoonde dingo is meestal een roodbruine, met witte tenen en witte staartspits. Ze komen echter ook in alle andere kleuren voor, zelfs gevlekt. Hetzelfde geldt wel ongeveer voor de dingo van Nieuw-Guinea, die ongetwijfeld op de Australische stam is terug te voeren. Ze worden ook thans nog op primitieve wijze als huishond gehouden.
Voor enig overzicht in de talloze rassen zijn verscheidene rangordesystemen in gebruik. Tot een schofthoogte van 24 cm heten het dwerghonden, van 25 tot 41 cm kleine honden, van 42 tot 62 cm middelgrote honden (bv. de herders), en boven 62 cm heten het grote honden. Op tentoonstellingen worden ze gewoonlijk ingedeeld naar het gebruik, als jachthonden, speurhonden, trekhonden, geleidehonden, waak-honden en luxe honden, waartoe vooral de kleinsten behoren. Het is weliswaar niet zo’n erg gelukkige, maar wel een algemeen begrepen indeling, vooral als het gaat om bv. pekineesjes, dwergpinchers, poedels, mopshonden, enz. Het meest voorkomende ras van alle honden en in alle delen van de wereld gebruikt als jachthond en gebruikshond, is de duitse-herder, waarnaast alle andere als gebruikshonden bekend staande rassen in aantal ver achter blijven: boxer, bouviers, dobbermann-pinchers en poolhonden. Windhonden, die bij hondenrennen zo’n grote rol spelen, zijn er in meer dan tien verschillende rassen van verschillende grootte, van de hertehond via de borsoi, afghaanse honden, greyhounds tot de whippets. Ook de jachthonden en terriërs vormen een groot aantal afzonderlijke rassen.
Vossen hebben meestal kortere poten dan wolven en jakhalzen bij gelijke lichaamslengte, waardoor de staarten langer lijken. Onze alom bekende vos Reintje is een nauwelijks middelgrote, langgestrekte wilde hond met spitse kop, middellange oren, geelbruine iris en pupil, die ’s nachts en in het schemerdonker bijna cirkelrond is, en zich overdag tot een smalle spleet vernauwt. (Wolven en jakhalzen hebben altijd ronde pupillen.) Na een dracht van 51-54, zelden 56 dagen, worden tussen begin maart en begin mei 3-5 welpen geboren in een worp, de enige per jaar overigens. Er komen soms worpen voor met tot negen jongen. Alleen in herfst en winter leven de sexen gescheiden, vanaf de loopstijd in paartjes en bij het opgroeien van de jongen in families. Het is nog niet duidelijk of de paartjes een verbintenis voor het leven of slechts voor enkele jaren aangaan. De zoogtijd duurt ongeveer drie weken, het aanbrengen van verder voedsel tot acht weken.
Als stropers rond nederzettingen en volger van de menselijke kuituur houdt de vos zich vnl. daar op, waar de afstand tot het vrije veld enerzijds en tot de nederzetting anderzijds niet te groot is. De grootste verbreiding heeft de rode-vos in Europa; in Australië werd hij ter bestrijding van de konijnenplaag uitgezet. In Europa is hij een verspreider van hondsdolheid, die niet alleen zijn gezonde soortgenoten maar ook ander wild, veestapels, honden, katten en mensen in gevaar brengt. Ook de wolf blijkt meermalen hondsdolheid te verspreiden. Dit blijkt dan ook vaak een reden om de jacht op deze dieren weer te openen. Helaas heeft dit alleen maar tot gevolg dat ander wild, doordat hun natuurlijke vijanden ontbreken of te gering in aantal zijn geworden, zich massaal kunnen vermeerderen, waardoor die op hun beurt weer schadelijk worden, en zelfs ziekten kunnen verspreiden.
Dit heeft dan tot gevolg dat ook op die dieren gejaagd moet worden, om het evenwicht in de natuur te herstellen. De mens slaagt er echter niet in om dit op dezelfde efficiënte manier te doen, als de natuurlijke vijanden, waardoor de kwaliteit van het wild terugloopt. Als voorbeeld moge hier dienen de omvang van het gewicht van het edelhert en de omvang van het gewei. Nog een eeuw geleden kwamen er op de Veluwe nog edelherten voor met een gewicht van 150 kg en een gewei met 14 en 16 enden. Tegenwoordig is dit gewicht gemiddeld 90 kg en is een gewei met 14 enden een zeer grote uitzondering geworden. Evenals de wolf jaagt ook de vos als het moet in troepen.
Zijn voornaamste voedsel bestaat echter uit muizen. Hij is een van de grootste verdelgers ervan en om die reden zouden we de vos eerder moeten beschermen dan vervolgen. Ook de vacht van de vos is nog altijd zeer gezocht. Hij wordt dan ook gekweekt op farms, als zilveren platinavos, gekweekte kleurmutanten van de gewone vos.
De poolvos is veel kleiner en heeft een kortere kop. Zijn zoolballen zijn dicht behaard, en de tenen steken er nauwelijks buiten. Er komen twee vormen voor, de blauwe en de witte vos. De jongen zijn bruingrijs. De twee varianten van de poolvos, kunnen in eenzelfde worp voorkomen, evenals rode en zwarte eekhoorns of bonte en zwarte luipaarden. Een wit paartje brengt evenals een blauw of een gemengd paar in dezelfde worp blauwe en witte welpen voort.
Van streek tot streek kan de verhouding verschillen. Sedert tientallen jaren worden op farms blauwvossen gekweekt voor de pels.
Woestijn- of steppevossen zijn meestal zandkleurig met een van soort tot soort wisselende bijmenging van geelbruin of geelgrijs. De bekendste soort kleine vos is de fennek, met een dichte vacht als een mol, vrijwel zonder streping. Hij wordt veelal verward met de zandvos met iets kortere oren en grotere ogen.
Ook in Amerika leeft een aantal opmerkelijke vossen, waarvan er enkele in Noordzowel als in Zuid-Amerika voorkomen. In de westelijke USA leeft de kitvos (Canis (Vulpes) velox Say), sierlijker dan onze rode-vos, speciaal door de kop en de poten. Hij past zich gemakkelijk aan en komt in alle typen landschappen voor van woestijn tot park. Een soortgelijke verspreiding heeft ook de krabbenetende-vos, van Columbia en Venezuela tot Uruguay. Het is een ijverige muizenjager, die echter, evenals zijn verwanten veel last veroorzaakt als pluimveedief. De pels komt als Rio- of Brazilvos in de handel.
Ook de azaravos is een Amerikaan, levend van Canada tot Patagonië, het talrijkst in het noorden. Voor de kust van Californië op de Barbara eilanden leeft een donkere dwergvorm, niet groter dan een flinke rat. Over het leven in de vrije natuur van de kortoorvos, die in de tropische oerwouden van de Amazone leeft, is nauwelijks iets bekend. De andesjakhals of colpeo (Canis (Dusicyon) culpaeus Molina), kan evenals de krabbenetende-vos een schofthoogte van 55 cm halen. Hij is aan ruw klimaat gewend en bewoont de steppen van het Andes-hooggebergte en de daaraan aansluitende steppen van Patagonië en Vuurland. Het zijn solitaire dieren die overdag zowel als ’s nachts op buit uit zijn.
Ook zijn pels komt, onder de naam Andesvos, in de handel. Verwant was de falklandvos (Canis (Dusicyon) australis Kerr) die in 1876 werd uitgeroeid. Ze waren ook overdag actief en hadden geen vluchtinstinct en moesten voor de op pelzen beluste zeelieden het onderspit delven.
Een reuzevos met een schofthoogte van 70 cm is de manenwolf. Het is een langpotige soort die snel lopen niet lang kan uithouden. Als bewoner van de savannen jaagt hij op kleine zoogdieren, die hij als rechtgeaarde vos met een hoge sprong vangt. De boshonden jagen in roedels van een dozijn op middelgrote knaagdieren, zoals agoeti’s en paca’s. Zelfs de geenszins weerloze waterzwijnen worden met vereende krachten aangevallen. Ze maken op alles jacht wat ze maar denken te kunnen overweldigen.
Even kortpotig als de boshond is de merkwaardige enok of wasbeerhond, die oorspronkelijk in het verre Oost-Azië thuis hoort, Mandsjoerije, China, Korea, Japan. Hij heeft een langharig, weliswaar hard, maar warm vel en wordt daarvoor op farms gekweekt. Ze zijn bovendien op verschillende plaatsen uitgezet, o.a. in Wit Rusland, Oekraïne, Europees Rusland, de Kaukasus en Siberië. De wasbeerhond houdt van natte moerassige, met loofhout begroeide landschappen en rivierdalen, waar hij speciaal op knaagdieren jaagt, en zich graag aan legsels van op de grond broedende vogels te goed doet. Het is een echte trekker die zich dan ook vanuit de uitzetplaatsen verder verspreid heeft. Weliswaar nog slechts met voorhoeden, toch heeft de wasbeerhond zich reeds in geheel Noorden Midden-Europa verbreid.
De Duitse Bondsrepubliek werd in 1962 bereikt. In 1968 was hij vermoedelijk nog niet tot de kusteilanden van de Noordzee doorgedrongen. Merkwaardig zijn enkele andere Aziaten, de alpenhonden, rode hondachtigen, bekend uit Kipling’s verhaal van de jongen Mowgli. Het lange haar van deze dieren staat los van de huid af. Bij de eveneens roodbruine adjak ligt het korte haar glad. Ze leven in paren of familieroedels tot 30 exemplaren.
Samen vallen ze groot wild aan, zoals herten en wilde runderen, banteng en gaur. Zelfs roofdieren zoals beren, luipaarden, tijgers, weten ze door massale aanvallen van hun buit te verdrijven. De naaste verwanten zijn de hyenahonden, die velen een kruising tussen hyena’s en honden lijken, hetgeen in de naam tot uitdrukking komt. Ze staan echter te ver van deze beide roofdiergroepen om een overgangsvorm te kunnen zijn. Het zijn bont gekleurde dieren, waarvan er geen twee gelijk zijn. De vlekken op het lichaam zijn asymmetrisch.
Evenals de alpenhonden jagen ze bij voorkeur in grote troepen op grotere hoefdieren, vermijden echter een treffen met slagvaardige giraffen en zebra’s, als met oude buffels. Verreweg de interessantste Afrikaanse wilde honden zijn de bijzondergrootorige grootoorvos of lepelhond, die hoofdzakelijk van sprinkhanen en termieten leeft, en de kamavos of zilveijakhals, eveneens een soort die van klein gedierte leeft.