Gepubliceerd op 30-05-2019

Hondsapen

betekenis & definitie

Familie: Cercopithecidae Hondsapen (Cercocebus, Cercopithecus, Comopithecus, Cynopithecus, Erythrocebus, Macaca, Mandrillus, Papio, Silenus, Theropithecus)

De apen van de Oude Wereld worden als smalneusapen samengebracht (Catarrhina), het neustussenschot is nl. smal. De staart kan ontbreken, maar kan ook veel langer zijn dan het hele lichaam. Hij is niet voor grijporgaan geschikt, hoewel jonge meerkatten hem wel beperkt als zodanig willen gebruiken. De apen van de Oude Wereld hebben allen dezelfde platte vinger- en voetnagels als de mens. De twee grote groepen van de apen van de Oude Wereld zijn in de eerste plaats de echte-hondsapen en in de tweede plaats de mensachtigen (Hominoidea). De eerste groep omvat twee families, de meerkatten en verwanten en de slankapen. Onder de meerkatten vinden we zowel boomals grondbewoners.

Zeer soortenrijk en met talrijke vormen vertegenwoordigd zijn de makaken en bavianen. Op een enkele uitzondering na zijn het allemaal Aziaten. De bekendste is het rhesusaapje met zijn sterk uitstulpbare wangzakken. Hij is zeker in iedere dierentuin te bekijken en heeft speciale betekenis als laboratoriumdier. In India, waar men ze ongemoeid laat, leven bv. in Uttar Pradesh 46% van alle apen in de dorpen, 30% in de steden, andere langs de wegen en in de tempels en slechts 12% in de bossen. In huizen en tuinen, waar ze binnendringen richten ze soms aanzienlijke schade aan, vooral omdat ze meestal in horden optrekken.

De meeste makaken en bavianen leven in horden van enkele tot soms honderden leden; iedere horde bewoont en verdedigt zijn eigen territorium. Een duidelijke gezagsorde geeft de volwassen mannetjes vele voorrechten, legt hen daarbij de plicht op gevechten in de horde te beslechten en de gemeenschap tegen ingebeelde of werkelijke vijanden te beschermen. Een oudere mantelbaviaan neemt het zelfs op tegen een luipaard. Zoals reeds opgemerkt leeft er buiten Azië slechts een enkele makaak, de magot of gibraltaraap, die in verspreide troepen in Marokko, Algerije en op de rotsen van Gibraltar leeft. Zijn herkomst is niet duidelijk. Mogelijk is hij door Arabieren uit Perzië meegebracht.

Zijn stamvader is inmiddels uitgestorven en is ook als fossiel nog niet gevonden. Waarschijnlijk hebben de Moren hem uit Afrika naar Gibraltar gebracht. Ook van daar zijn geen bijpassende fossielen bekend. In ieder geval leefden ze er reeds in grote getale in het wild toen de Britten in 1704 Gibraltar overnamen. Door het garnizoen zijn ze sindsdien onderhouden en hun bestand is reeds meermalen met vers Afrikaans bloed versterkt. De gibraltarapen hebben geen staart.

Zwarte-baviaan, japanse-makaak, moormakaak, beerbaviaan, zijn allen kortstaartig, terwijl mutsmakaak, baardaap en javaanaap een middellang aanhangsel hebben. Javaanapen houden zich graag bij water op en leven veel in de mangrovewouden langs de kusten. Ze zwemmen en duiken goed en vangen graag kreeftachtigen, vandaar dat ze ook wel krabbenetende-makaken worden genoemd. Ook onder de bavianen, typische steppedieren en gronddieren, zijn er soorten met en soorten zonder staart. Dril en mandril zijn weliswaar overwegend woudbewoners, maar begeven zich overdag op de grond en gaan ’s nachts in de bomen slapen. De mandril is zeker de bontst gekleurde van alle apen.

Niet slechts de beharing, ook de naakte huid van gezicht en zitvlak zijn helrood, helblauw en violet gekleurd; hoe meer het dier zich opwindt, hoe intensiever de kleuren worden. Behalve de neusrug zijn ook aan beide zijkanten een paar naakte huidplooien aanwezig, die bij de dril ontbreken. De gestaarte bavianen zijn steppeen rotsdieren. Ze lopen meestal met de staart loodrecht omhoog, en laten het uiteinde slap omlaag hangen. De kleur wisselt van soort tot soort, van plaats tot plaats en tussen jonge en oude dieren, hetgeen we ook op de vele verschillende afbeeldingen kunnen zien, zo zijn er gele, groene en bruine bavianen. Van dezen wijkt de wel bekendste soort, de mantelbaviaan sterk af.

De wijfjes van alle bavianen, ook van de mantelbaviaan, lijken sterk op elkaar. Een volgroeide mantelbaviaan is echter direkt te herkennen aan zijn hals- en schouderkraag van lange zilvergrijze haren, de roodachtige snuit en het blote helrode zitvlak. In het oude Egypte gold hij als heilig dier en is op talrijke oude afbeeldingen te zien. Zijn lijk werd zelfs gebalsemd. Een bijzondere plaats neemt de, gewoonlijk ook tot de bavianen gerekende, gelada in, die niet alleen in lichaamsbouw overeenkomt, maar ook in zijn totale gedrag. Volgens onderzoekingen van Remane staat hij echter dichter bij de makaken dan bij de bavianen en vormt hij in de ontwikkelingsgeschiedenis een afzonderlijke, geïsoleerde tak van deze groep apen.

Andere onderzoekers menen verwantschap met de meerkatten te vinden. In ieder geval zijn gelada’s beslist bezadigder dan bavianen, veel rustiger en ook nog verdraagzamer met andere dieren. Op de borst hebben gelada’s van beiderlei kunnen een grote naakte rode plek, veelal in de vorm van een zandloper. Het zijn dieren van het hooggebergte.

Meerkatten komen uitsluitend in Afrika voor. Ze zijn een zeer soortenrijke en vormenrijke groep van soorten van verschillende afmetingen, die in bouw en skelet zo zeer op elkaar gelijken, dat men om de soort te bepalen meestal alleen kan afgaan op de kleur en tekening die ze bezitten. Het zal daarom dan ook niemand verbazen, dat de systematici het nog lang niet met elkaar eens zijn, hoe en waar de soorten hun grenzen hebben. De Vore heeft in dit verband dan ook opgemerkt: „Hoeveel soorten meerkatten er werkelijk zijn, hangt geheel af van de specialist die ze telt“. In het bijzonder kunnen gezicht, kop, borst en staart karakteristiek getekend zijn. Vele soorten hebben een witte neus, anderen een blauwe of een rode.

Er komen witte en rode kopstrepen voor, witte kinen bakkebaarden, witte en rode buiken, lichtblauwe balzakken, rode en bruine ruggen en staarten, en dat alles in de meest onverwachte combinaties. De meer of minder eenkleurige meerkatten zijn verre in de minderheid. De term meerkat moet waarschijnlijk teruggevoerd worden op het Indische woord „markata“ dat letterlijk aap betekent, en in het Nederlands verbasterd werd tot meerkat. Via het Nederlands is deze verbastering ook in het Duits terecht gekomen, en ze heten daar dan ook „Meerkatze“. Alle meerkatten zijn langstaartige boombewoners en uitstekende, zekere klauteraars en springers. Hun zitvlakeelt isklein, hun wangzakken groot en zeer rekbaar.

Hoewel het merendeel van de meerkatten in de regenwouden leven, komen vooral de minder opvallend getekende groene soorten voor in de meer open bosvlakten en savannen. Ze houden zich graag op in de nabijheid van de bosranden, maar gaan echter zelden en dan nog maar korte tijd het woud binnen. Ze zijn sterk aangewezen op water, dat ieder ogenblik toe-gankelijk moet zijn. Groene-meerkatten leven in horden, waarvan de grootte in een bepaalde verhouding staat tot het beschikbare voedsel, in aanplantingen kunnen ze aanzienlijke schade aanrichten. Dit geldt eigenlijk ook voor de echte bosbewonende soorten, die zeker niet voortdurend in het bos verblijven en uitsluitend van de daar geboden bladeren, jonge loten en vruchten leven. Het sociale gedrag van de bosmeerkatten is van soort tot soort verschillend.

Enkele soorten leven in een streng hordeverband, zoals de bavianen met hun fel verdedigd territorium, andere slungelen zonder territoriumbinding in losse groepen rond. Jonge meerkatten zijn, evenals de meeste jonge apen, goed tot gezellige huisdieren op te kweken. Ze zijn echter niet zo zindelijk. Oudere dieren worden onberekenbaar, soms zelfs boosaardig, en kunnen met hun grote hoektanden gemene wonden veroorzaken. Apebeten genezen langzaam en zeer moeilijk. Enigszins afwijkende soorten zijn de dwergmeerkatten, bewoners van de moerassige delen in het oerwoud en de mangrovemoerassen van West-Afrika, zoals de moerasmeerkat (Cercopithecus nigroviridis Pocock).

Huzaarapen leven hoofdzakelijk in de struiksavannen en mijden het bos. Deze leefwijze heeft enige aanpassingen veroorzaakt of is daarop terug te voeren, en was ook de reden om ze in een afzonderlijk geslacht onder te brengen, Erythrocebus. Handen en voeten zijn korter dan bij de andere meerkatten, de handpalmen en de voetzolen worden niet geheel op de grond geplaatst, maar worden bij het lopen iets hol gehouden. Ze kunnen uitstekend klimmen en rennen, en voor korte tijd halen ze zelfs snelheden van 50 km per uur. De naam houdt verband met het vele rood in hun vacht, aan de kop, rug en staart. De Westafrikaanse ondersoort heeft een zwarte, de Oostafrikaanse een witte neus.

Hoewel nauw verwant aan de makaken zijn de mangabeys (Cercocebus) gebouwd zoals de meerkatten. Het zijn stevige, zeer slanke, rankpotige dieren met een lange staart, kenmerkend voor de goede springers. De snuit is iets langer dan van de meerkatten, hoewel minder lang dan die van de makaken. Hoewel de kleur zeer uiteenlopend kan zijn, is deze nooit opvallend en bestaat meestal uit een gedekte, donkere kleur zonder bonte of bizarre kleurschakeringen. De bovenste oogleden zijn wit en dienen als een herkenningsteken in het donkere oerwoud. Enkele soorten hebben extra haarborstels, zoals versterkte wenkbrauwen of verlengde bakkebaarden.

De kuifmangabey heeft een rechtop staande haarpluim op zijn hoofd. Alle mangabey’s leven overwegend in bomen. Vooral de mantelmangabey is een uitgesproken boombewoner. Toch komt deze soort van tijd tot tijd ook wel naar de grond, maar niet zo vaak als de andere soorten. Deze dieren houden van het vochtige oerwoud en hebben het hoge vochtgehalte van de lucht daar, blijkbaar nodig. Ze leven niet in grote horden maar in kleine troepen en kunnen bij massaal voorkomen toch een gevaar zijn voor de plantages in hun omgeving.

Ze voeden zich hoofdzakelijk met allerlei plantenkost, maar nemen ter afwisseling soms ook insekten, hagedissen en andere kleine dieren. Jonge antilopen vangen ze blijkbaar niet, zoals de bavianen doen. Makaken, meerkatten en manga-bey’s kunnen bij goede verzorging lange tijd in gevangenschap leven. Betrouwbare gegevens zijn uiteraard uit moderne dierentuinen afkomstig, waar niet alleen de beste voorwaarden geschapen worden, maar waar ook een kaartsysteem van elk dier wordt bijgehouden. In de dierentuin van Cairo (Gizeh) heeft een groene-meerkat 24 jaar geleefd, een monameerkat werd 22½ jaar in de Rotterdamse diergaarde, een andere zelfs 26 jaar in een Amerikaanse dierentuin.

< >