Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Wattum, simon van

betekenis & definitie

(Stadskanaal 1930 - Winschoten 1995)

Dichter/schrijver in het Gronings en Nederlands. Na zijn ULO-opleiding eerst jongste bediende bij een aardappelmeelfabriek, later assistent-afdelingschef bij een matrassenfabriek in Winschoten. Hier leerde hij Gepke Remeijer kennen, met wie hij in 1955 trouwde. Hij publiceerde op jonge leeftijd onder de naam S.F. van Wattum (de F was een verfraaiing) enkele bundeltjes met Groninger voordrachten, gedichtjes, schetsen en toneelstukjes, die reeds de sporen droegen van zijn talent: Grunneger riemsels (1949), Mikmak (1950), Spielen en spoanen (1950), Zunn’ en schare (1951) en Boksem of nait? (1952). Zijn eerste Groninger roman verscheen als feuilleton in de Winschoter Courant: Doar gander in 't veld (1950-1951). Hij schreef voor De Veenkoloniale de wekelijkse column ‘Prugel op Proatstoul’ (1951-1955) onder het pseudoniem Paiter Prugel.

Voor het tijdschrift Dörp en Stad schreef hij naast gedichten en kritieken de novelle Mientje (1953), die in 1954 door de RON werd uitgezonden. Hij publiceerde in 1954 de gedichtenbundel Tussen Wenst en Wereld, waarmee hij zich onmiddellijk onderscheidde als dichter van opmerkelijke klasse.

Van Wattum was oprichter van het tijdschrift 't Swieniegeltje (1954). Hij trad in 1955 bij de Winschoter Courant in dienst als journalist. In 1963 werd hij adjunct-hoofdredacteur en in 1967 hoofdredacteur. Hij publiceerde in 1956 de gedichtenbundels De Vlucht en Kasjen en Amke, een vertaling uit het Oost-Fries van de roman Kasjen und Amke van Wilhelmine Siefkes. In het Nieuwsblad van het Noorden verscheen in 1957/1958 de brievenrubriek ‘Tieden van Tais en Tido’, in De Kanaalstreek in i960 de column ‘Van Jans en Jantientje’. Hij publiceerde in de Winschoter Courant de rubrieken ‘Aaltied wat aans’ onder het pseudoniem Ilse Nödder (1962), ‘Op de gribbegrap’ (1964-1972) en ‘Tegenswoordeg’ onder het pseudoniem Ol Mans (1968). In 1964 verscheen de kwatrijnenbundel Wachtwoorden; in 1968 verschenen de gedichtenbundel Vingers van glas onder het pseudoniem Hadewich en de verhalenbundel Koegeltjeblaauw over de wederwaardigheden van het echtpaar Steven en Wemeltje uit Van Wattums rubriek ‘Nijs oet 't ol Loug’, die hij onder het pseudoniem Jan Maaier publiceerde in de Winschoter Courant (1956-1972).

Van Wattum was veertien maanden werkzaam op het Nedersaksisch Instituut van de RUG. In die tijd richtte hij samen met Hendrik Entjes de tijdschriften Twijspaalk (1964) en Weerwoord (1965) op.

Van Wattum verliet de Winschoter Courant in 1972 na een breuk met directeur R. de Graaf en zette vanaf 1973 in het Nieuwsblad van het Noorden in de wekelijkse rubriek ‘Oet ’t Olde Ambt’ zijn Steven en Wemeltjeverhalen voort; daarnaast begon hij een soortgelijke verhalenserie in het Veenkoloniaals rond de figuren Kneels en Biene in de rubriek ‘Uut de Veenkolonies’. Hij schreef daarnaast voor het Nieuwsblad vier keer per week de (Nederlandstalige) rubriek ‘Bericht uit ’t Oostereind’. Vijftig verhalen uit deze rubriek werden opgenomen in de bundel De helft is verzonnen (1974). In 1973 schreef Van Wattum op verzoek van de Stadsschouwburg Waark, een geëngageerde theaterproductie, zoals er nog niet eerder in het Gronings was gespeeld. De toneelgroep die het stuk onder regie van Anne Marie Prins opvoerde, zou Waark voortaan als naam voeren. Twaalf schetsjes uit Waark werden in 1974 uitgegeven onder de titel Boerenzoad dut 't aaltied.

Van Wattum schreef verder onder meer de toneelstukken Betty het t leste woord, Fennechie en Kefeetje aan de grens. In 1980 verscheen ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag de bundel Twijstried, verzoamelde gedichten. In 1986 verscheen de verhalenbundel Steven en Wemeltje. Datteg verhoalen oet t Ol Loug als begunstigersgeschenk van de Stichting 't Grunneger Bouk. In 1990 stopte hij om gezondheidsredenen met zijn verhalen in het Nieuwsblad van het Noorden.

Van Wattum was een fervent pleitbezorger voor een hoger aanzien en een ruimere waardering van de Groninger taal. In tal van artikelen, interviews en verhalen keerde hij zich voortdurend fel tegen de onverschilligheid van de Groningers voor de waarde en de rijkdom van de taal. Zijn werk mag worden gerekend tot het beste dat ooit op het gebied van de Groninger literatuur is geproduceerd. In 1964 werd hij onderscheiden met de Hendrik de Vriesprijs van de stad Groningen, in 1975 met de Culturele Prijs van de provincie Groningen over het jaar 1974 en in 1981 met de Literaire Prijs van de Stichting ’t Grunneger Bouk over 1980.

Zijn nagedachtenis werd geëerd met de oprichting van de Simon van Wattumstichting en de instelling van de vierjaarlijks uit te reiken Simon van Wattumprijs door beeldend kunstenaar/schrijver Ger Siks (1996), voor personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op het gebied van de Nedersaksische streektaal.

[Groenbroek]

Lit.: K. Visscher, ‘Simon van Wattum’ in: Cursus Gronings (Groningen 1986) 1-12; H. Entjes, Tweespraak (bij de Hendrik de Vriesprijs 1964) (Winschoten 1965): J.J. Groenbroek, ‘Simon van Wattum (1930-1995)’, Toal en Taiken 14, afl. 1 (1996).

< >