Hoewel het principe van de watermolen al lang bekend was, is in Groningen het gebruik van door de wind aangedreven molens om water op te malen heel langzaam opgekomen. Het gaat vanaf ca. 1600 om particuliere molens voor de bemaling van één boerderij.
Kort voor 1800 tekende zich een trend af in de vorm van samenwerking van particulieren: de kleine molens werden afgebroken, de dorpspolders lieten één of meer grote watermolens zetten. Treffend voorbeeld is het gebied van Noorddijk tot Bedum, dat binnen twintig jaar is opgevuld met molenpolders.Bij nagenoeg alle watermolens, soms ver van de bewoonde wereld, is een molenaarshuis gebouwd. Van de honderden watermolens zijn er veel vervangen door gemalen en daarna afgebroken, andere zijn door verwaarlozing, brand en andere oorzaken verlorengegaan.
De overgebleven watermolens, die merendeels de functie van noodbemaling hebben, worden beheerd en onderhouden door molenstichtingen. Ze worden draaiende gehouden door deskundige vrijwillige molenaars.
In de waterschapsarchieven zijn weinig bestekken en stukken betreffende het onderhoud van watermolens bewaard gebleven. In de aannemerij maakte men vóór de uitvinding van motorpompen voor het leegmalen van kanalen van kleine demontabele watermolens gebruik.
Lit: A.L. Hempenius en J.A.L Trouw, Poldermolens en molenpolders. De molens van de Molenstichting Hunsingo en Omstreken (Onderdendam 1992).