Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Tellegen, bernardus dominicus hubertus

betekenis & definitie

(Groningen 1823 - Groningen 1885)

Rechtsgeleerde. Studeerde in Groningen en, op aanraden van C. Star Numan, ook in Utrecht; promoveerde te Groningen in 1847. Tot in 1856 was hij advocaat, hij doceerde van 1851 tot 1856 Volkshuishoudkunde (economie) aan de Groninger Landhuishoudkundige school en schreef voor dit onderwijs zijn Beginselen der Volkshuishoudkunde (1853). Hij was lange tijd secretaris van de Groningse Kamer van Koophandel. Vanaf 1862 was hij lid van Provinciale Staten.

Ondanks praktisch werk bleef hij de wetenschap trouw. In 1860 werd hij, als opvolger van Otto van Rees die naar Utrecht vertrok, hoogleraar in staatsen volkenrecht, staathuishoudkunde en statistiek aan de RUG. Het Koninklijk Besluit van 1870, inhoudende zijn benoeming tot hoogleraar in Leiden, werd op zijn verzoek ingetrokken omdat hij zich ‘met honderd draden verbonden voelde met Groningen’.

Afkerig van abstracties hield hij zich aan utilitaire opvattingen over het wezen van de staat: de staat bewees zijn bestaansrecht door de burgers gezag te verschaffen en de noodzakelijke behartiging van de belangen van allen tezamen en van elk in het bijzonder. Wetten en vooral de bepalingen van de grondwet verklaarde hij uit de historische ontwikkeling. In 1872 vroeg hij zich af in zijn: Van waar en waarheen, of het ideaal van 1848 van de vrije maatschappij in de vrije staat nog wel leefde. Hij wees graag op de overeenkomsten van het Nederlandse staatsrecht met het Engelse. Hij voorzag in 1870 blijkens zijn rectorale rede dat Duitsland door zijn overwinning op Frankrijk niet een moderne staat zou worden omdat daar het autoritaire gezag zich stelde boven de wil van de meerderheid, geheel anders dan in Nederland. ‘Wij vechten niet, maar wij stemmen, ... wij schieten niet maar redekavelen, de volksvertegenwoordiging beraadslaagt en beslist’. Nederland is weliswaar ‘klein, maar is voogd over millioenen minder ontwikkelde medemenschen, verantwoordelijk voor het eigen lot en dat dier oosterlingen’.

Zijn algemeen aanzien blijkt uit het hem meermalen aangeboden maar door hem afgewezen lidmaatschap der Tweede Kamer en het ministerschap. Ondanks zijn zwakke gezondheid accepteerde hij het hem in 1883 opgedragen lidmaatschap van de commissie tot grondwetsherziening.

[Linssen]

Lit.: R. van Boneval Faure, ‘Levensschets van mr B.D.H. Tellegen' Jaarboek KNAW 1885,42-84; Huizinga, VW VII, 261-269; E-H. Kossman, Tellegen en Duitsland’ in: L.J. Engels e.a. red., Bibliotheek, Wetenschap en Cultuur. Opstellen voor mr. W.R.H. Koops (Groningen 1990) 489-503.

< >