Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Tamminga

betekenis & definitie

Ommelander adellijk geslacht, in 1343 in Hornhuizen genoemd. Stamvader is Allert Tamminga, die omstreeks 1400 leefde.

Hij had twee zoons, Hidde Tamminga, die de naam van zijn vrouw Menneke Ewsema aannam en stamvader werd van het geslacht Van Ewsum, en Abel Tamminga (gest. ca. 1430), gehuwd met Bawe Onsta. De zoon van deze laatste, Onno Tamminga, huwde met de erfdochter Eemke Asinga, die de borg in Warffum aanbracht. Onno’s zoon Hoycko Tamminga (gest. 1495) liet slechts een gelijknamige dochter na, die de Warffumborg aan de familie Manninga bracht. Een andere zoon van Onno, Allert Tamminga (gest. 1498), liet twee kinderen na: Onno, die stamvader werd van de tak te Bellingeweer, en Abel Tamminga, die zich na langdurige processen met zijn neven Lewe in 1542 weer op het stamhuis te Hornhuizen vestigde.De tak in Hornhuizen stierf uit met Hille Tamminga (ca. 1555-1620), gehuwd met Sicke van Dekema, wier nazaten tot in de 18de eeuw de borg bewoonden.

De hoofdtak van de familie Tamminga bleef ook na 1594 te Bellingeweer gevestigd. Dit waren de nazaten van Onno Tamminga ‘de oude’ (1577-1652). Van zijn zoon Schotto Tamminga (1616-1663) stamt de Bellingeweerster linie, die in het midden van de 18de eeuw uitstierf. Schotto was lid van de hoofdmannenkamer en werd in 1652 tot luitenant (voorzitter) voor het leven benoemd. Vier jaar later werd hij door toedoen van zijn tegenstander Osebrant Johan Rengers van Slochteren uit zijn functie verwijderd. Diens aanhangers wilden om de twee jaar het luitenantschap laten wisselen langs de stad en de Ommelanden, bevestigd door de Staten-Generaal in 1659.

Schotto’s broer Onno Tamminga ‘de jonge’ (1614-1684) kwam door zijn huwelijk met Elisabeth Rengers (1624-1684) op Ludema in Usquert terecht. Hij hoorde tot de rijkste Ommelander edelen van zijn tijd en was aanvankelijk ontvanger-generaal van de provincie. Vanaf 1648 begaf hij zich in de politiek en maakte deel uit van de kliek van jonkers die de macht in de Ommelanden naar zich toe wilde trekken ten koste van de ‘gewone’ eigenerfden. Een van de andere leiders, Osebrant Johan Rengers, was een neef van zijn vrouw. Vanwege zijn aandeel in de twisten tussen Groningen en de Ommelanden werd Onno in 1658 voor levenslang uit de landdag gezet, maar een jaar later op voorspraak van stadhouder Willem Frederik weer toegelaten. Deze was een vriend van de Ommelander oligarchische partij. Onno Tamminga behoorde dus tot een andere partij dan zijn broer.

De afstammelingen van de derde broer, Eger Tamminga, een militair, behoorden tot het Groninger stadspatriciaat. Zijn zoon Eilco Tamminga (ca 1650-1721) was eerst eveneens militair, kreeg in 1678 het groot burgerrecht en bekleedde vanaf 1680 stadsfuncties; hij was onder meer raadsheer en burgemeester (1710). Hij was met een meisje Eeck getrouwd. Hun zoon Eger (II) Tamminga (ca. 1680-1752) was ambtman van het Gorecht en raadsheer. Hij was de laatste van zijn geslacht en bij zijn begrafenis werd zijn wapenschild gebroken en op zijn kist meegevoerd.

Lit.: Feenstra, Bloeitijd en verval, H. Feenstra, ‘Van hoofdelingen en jonkers’ in: G. Klok e.a. (red.), Historie van Usquert (Bedum 1996): Formsma, Ommelander borgen en steenhuizen.

< >