(Groningen 1871 - Groningen 1947)
Biochemica. Via de middelbare akten natuurkunde, scheikunde en cosmografie, plant- dier-, aard- en delfstoffenkunde kwam zij bij de nog zeer jonge wetenschap der genetica terecht. Zij werd vooral geboeid door de erfelijkheidsleer en het daarmee samenhangend aspect van de variabiliteit. Tammes werd op 1 januari 1897 de eerste vrouwelijke assistent aan een Nederlandse universiteit. Haar hoogleraar, de plant- en dierkundige J.W. Moll (1851-1933), heeft op haar loopbaan een bepalende invloed gehad.
Om haar verdiensten voor de genetica verwierf zij in 1911 het doctoraat honoris causa van de rug. Zij werd in 1919 buitengewoon hoogleraar in de erfelijkheidsleer, Groningens eerste vrouwelijke hoogleraar op de eerste Nederlandse leerstoel in dat vak. In haar oratie vestigde zij de aandacht op de betekenis van de erfelijkheidsleer voor de mens. Dat deze studie praktische toepassingen mogelijk maakte, heeft haar in hoge mate gestimuleerd. Met haar onderzoek naar de erfelijke factoren van de vlasplant heeft zij internationale erkenning verworven. Zij nam in 1936 voortijdig ontslag wegens haar zwakke gezondheid. Zij was erelid van de Groningse Vrouwelijke Studentenclub 'Magna Pete’.
Lit.: I.E. de Wilde, ‘Jantina Tammes (1871-1947)’ in: G.A. van Gemert e.a., red., ‘Om niet aan onwetendheid en barbarij te bezwijken. Groningse geleerden 1614-1989 (Hilversum 1989) 187-206: I.E. de Wilde, Nieuwe deelgenoten in de wetenschap. Vrouwelijke studenten en docenten aan de Rijksuniversiteit Groningen (Assen 1998).