(Winschoten 1700 - Midwolda 1750)
Studeerde theologie in Groningen (1719) en was gereformeerd predikant in Weener (Oost-Friesland) (1723) en Midwolda (1734-1750).
Onder invloed van H. Klugkist, zijn collega in Weener, werd Schortinghuis gewonnen voor de bevindelijke vroomheid (piëtisme), wat tot uitdruking kwam in zijn Geestelijke gezangen tot ontdekkinge, overtuiginge, bestieringe en opwekkinge van allerlei soort van menschen, zoo onbekeerden als ook bekeerden (1726), een bundel liederen voor de samenkomsten in de conventikels. Het thema van de gezangen is het ‘innige christendom’. In een tweede bundel Bevindelijke gesangen vertonende een uitverkoren sondaar (1733) wordt in drie fases de inwendige bekeringsgeschiedenis van één persoon bezongen. Zijn hoofdwerk Het innige Christendom (1740) bestaat uit 25 samenspraken tussen een geoefende, een begenadigde, een kleingelovige en een onbegenadigde, in mystieke zin beschreven. In dit werk noemt Schortinghuis de ‘vijf nieten’: ik wil niet, ik kan niet, ik weet niet, ik heb niet, ik deug niet.
Het gaf aanleiding tot kritiek, onder anderen van dominee Stegnerus te Noordbroek, en polemiek. De derde druk werd door de classis verboden; de Staten van Stad en Lande bevalen een ‘eeuwigdurend stilzwijgen’. Niettemin werd het werk veel gelezen en bezorgde het Schortinghuis veel aanhangers. Het innige Christendom is het standaardwerk over de Nederlandse gereformeerde mystiek in de eerste helft van de 18de eeuw.
Lit.: Biografisch Lexicon Geschiedenis Nederlands Protestantisme I, 322-325; J.C. Kromsigt, Wilhelmus Schortinghuis. Eene bladzijde uit de geschiedenis van het piëtisme in de Gereformeerde Kerk van Nederland (Groningen 1904).