Periode uit de Steentijd, namelijk de midden-Steentijd (8800-4900 v.Chr.). Vanaf ongeveer 9000 v.Chr. was de Weichsel-ijstijd voorbij en brak de huidige warme periode aan: het Holoceen.
Mensen uit het Laat-Paleolithicum pasten zich aan de langzaam veranderende natuurlijke omstandigheden aan; deze aanpassingen leidden tot de periode die als Mesolithicum wordt aangeduid. Door de opwarming ontwikkelde de vegetatie zich van een open berken-dennenbos naar een gemengd bos met es, eik, linde, iep, hazelaar en els. In de lagere delen van het landschap begon de groei van veen. Ook in de fauna traden veranderingen op: het rendier verdween uit onze streken en bosdieren namen zijn plaats in. De mesolithische bevolking leefde van de jacht op groot en klein wild, gevogelte en vis. Daarnaast verzamelde ze eetbare zaken in de natuur.
Nederzettingen uit het Mesolithicum vinden we vrijwel overal waar de zandondergrond aan of nabij het oppervlak ligt. Vooral langs de Hunze en in de Hunzevlakte is een hoge dichtheid aan mesolithische sporen.Tot dusver is een tiental nederzettingen archeologisch onderzocht. Een van de grootste vondstcomplexen ligt op een lange, hoge dekzandrug in de Wildervanksterdallen, ten oosten van Stadskanaal. Hier heeft langdurig onderzoek plaatsgevonden, waarbij vele duizenden vuurstenen voorwerpen en honderden haardkuilen (mesolithische haarden) zijn gevonden. Hiervan resten de vulling van houtskool en soms verkoolde hazelnootdoppen en andere plantaardige resten (waternoot, strandbiet). Zo geven ze informatie over mogelijke seizoensbewoning van bepaalde plekken en over het door de mens genuttigde voedsel. Op basis van onder andere grootte, vorm, aantal en soort werktuigen zijn verschillende nederzettingstypen te onderscheiden.
De verschillen zijn waarschijnlijk het resultaat van de ter plekke uitgevoerde activiteiten, in relatie tot het seizoen, zoals jachtkampen, locaties waar men vuursteen verzamelde, of basiskampen waar een groep mensen (bijv. een familie) gedurende een langere tijd verbleef. Over het algemeen zijn vuurstenen werktuigen uit het Mesolithicum kleiner dan in het Laat-Paleolithicum, hoewel ten dele dezelfde werktuigtypen in gebruik bleven. Mogelijk komt dit door de omstandigheid dat grotere brokken vuursteen van goede kwaliteit door het dichtere vegetatiedek moeilijker vindbaar waren. De vuurstenen werktuigen uit het Mesolithicum worden vanwege hun vaak geringe grootte ook wel microlithen genoemd. Sommige typen pijlpunten zijn tamelijk nauwkeurig te dateren, andere bleven gedurende het hele Mesolithicum in gebruik. Al vroeg in het Mesolithicum treden ongeslepen vuurstenen bijltjes op.
Ze werden waarschijnlijk vooral gebruikt voor het kappen van bomen en houtbewerking. Dergelijke bijltjes zijn gevonden langs de randen van de Hunzevlakte, in het dal van de Hunze, in Westerwolde langs het Pagediep en in de omgeving van de Scharnier- en Slochter Ae. Voor het bewerken van vuursteen gebruikte men klopstenen van kwartsiet of kwartsitische zandsteen. Een bijzonder werktuig is de zogenaamde Geröllkeul: een ronde of ovale doorboorde steen. Voorzien van een steel lijkt het een zware knots, de functie is echter niet duidelijk. Toen landbouw en veeteelt hun intrede deden, liep het Mesolithicum ten einde en begon het Neolithicum.
[Niekus]
Lit.: H.A. Groenendijk. Op zoek naar de horizon. Het landschap van Oost-Groningen en zijn bewoners tussen 8000 v.Chr. en 1000 n.Chr. (Groningen 1997); T.S. Constandse-Westermann, M.J.LTh. Niekus en J.L Smit (red.).
Bundel Mesolithicumdag Veendam 1992 (Veendam 1992); M.J.LTh. Niekus, J.P. de Roever en J.L. Smit, ‘Een vroegmesolithische nederzetting met tranchetbijlen bij Lageland (Gr.)’, Paleo-aktueel 8 (1997) 28-32.