Ook wel aangeduid met het verzamelbegrip primaire agrarische productie. Het omvat zowel akkerbouw, melkveehouderij, intensieve veehouderij als (glas)tuinbouw.
In 1998 beschikte Groningen over 165.000 ha cultuurgrond en 4.327 agrarische bedrijven. De gemiddelde oppervlakte van het Groninger landbouwbedrijf (38 ha) behoort, samen met Flevoland, tot de hoogste van het land. Nog steeds vindt er een verdere schaalvergroting plaats als gevolg van samenvoeging met (delen van) bedrijven die stoppen. In de 19de en begin 20ste eeuw gold de Groninger landbouw als zeer vooruitstrevend. Met name de akkerbouw liep bij een aantal innovaties (bijv. drainage en grondbewerking) voorop. De sterke dominantie van de graanteelt in het Oldambt en de fabrieksaardappelteelt in het veenkoloniale gebied bracht echter grote risico’s mee.
De prijsdalingen als gevolg van het Europese markten prijsbeleid sinds ongeveer 1980 konden niet volledig worden gecompenseerd door hogere opbrengsten (zie Europees landbouwbeleid). Zo verdween de koolzaadteelt in de jaren ’80 vrijwel geheel. Akkerbouwgewassen die minder afhankelijk zijn van het Europese beleid (consumptie- en pootaardappelen en suikerbieten) lijken op termijn meer perspectief te bieden.Hoewel de akkerbouw in Groningen gerekend naar oppervlakte nog steeds dominant is, wordt zij steeds meer vervangen door de melkveehouderij. Door toenemend ruimtegebrek in het zuiden, midden en westen van ons land, worden melkveehouderijbedrijven van elders naar Groningen verplaatst. Op het Hogeland en in het Oldambt is het aantal bedrijven met zeventig of meer melkkoeien tussen 1988 en 1998 met meer dan 50% toegenomen. Schaalvergroting van bestaande bedrijven enerzijds en inplaatsing van grote melkveehouderijbedrijven anderzijds lagen daaraan ten grondslag.
In tegenstelling tot ontwikkelingen elders in Nederland is de intensieve veehouderij (varkens en kippen) in Groningen nauwelijks toegenomen. In 1998 bevindt zich van de totale Nederlandse varkensstapel (ca. 15 miljoen varkens) slechts 1% in de provincie Groningen. Voor kippen is het vergelijkbare percentage vijf. De gevreesde ‘roze invasie’, waarbij op grote schaal varkensbedrijven van Midden- en Zuid-Nederland naar het Noorden zouden uitwijken, heeft zich tot dusverre nog niet aangediend. Dit heeft verschillende oorzaken. Door een afwijzende houding van bevolking en bestuurders zijn de planologische mogelijkheden inmiddels zeer beperkt. Ook is uit milieukundig oogpunt het wettelijk kader waarbinnen intensieve veehouderijbedrijven kunnen worden gevestigd inmiddels danig aangescherpt.
Niettemin is op een aantal akkerbouwbedrijven in de jaren ’80 en ’90 een pluimvee- of varkenstak gestart, zodat hier thans sprake is van een gemengd bedrijf in een moderne opzet. Tuinbouwbedrijven zijn in Groningen niet sterk vertegenwoordigd. De gemeente Hoogezand-Sappemeer is een concentratiegebied voor de glastuinbouw. Ook bestaan er plannen om in de omgeving van de Eemshaven, met gebruikmaking van restwarmte van de aldaar gevestigde energiecentrale, een nieuw glastuingebied tot ontwikkeling te brengen. Door het teruglopen van de werkgelegenheid en de minder rooskleurige perspectieven in een aantal traditionele bedrijven zoeken boeren en tuinders naar nieuwe mogelijkheden. Als alternatieven dienen zich aan de teelt van bomen en struiken, aspergeteelt, bollenteelt of vezelhennep. Ook worden recentelijk verschillende initiatieven gelanceerd op het terrein van agri-toerisme (bijvoorbeeld kamperen bij de boer, of fietsroutes langs boerderijen), agrarisch natuurbeheer of de ontwikkeling van streekproducten.
De biologische landbouw die elders, bijv. in Flevoland, sterk opkomt, is in Groningen slechts op enkele tientallen bedrijven ingevoerd. Als gevolg van een verwachte toenemende vraag naar biologisch geteelde producten zal de omschakeling naar de biologische bedrijfsvoering zich vermoedelijk versnellen.
De landbouw heeft sinds 1950 sterk aan belang ingeboet. Dit uit zich niet alleen in een dalende werkgelegenheid in de landbouw. Ook de verwerkende en toeleverende industrieën en de dienstverlening die met de landbouw samenhangt, ondervonden sterk de gevolgen van deze grote veranderingen. Zo verdwenen onder meer het Van Hall Instituut (als gevolg van het Herenakkoord), de Aankoopcentrale (later ACM) en de landbouworganisatie NLTO uit Groningen. Andere bedrijven als Suikerunie en CSM wisten zich echter te handhaven of zelfs uit te breiden.
Met de toenemende vraag naar meer milieuen diervriendelijk geteelde producten heeft de Groninger landbouw goede perspectieven. Gerekend naar dieren per ha in de melkveehouderij en ook gezien de ruime vruchtwisseling in de akkerbouw behoort Groningen tot de agrarisch extensieve gebieden. Dit betekent een lage ziektedruk en (dus) minder noodzaak tot het toepassen van chemische middelen. Daarnaast bieden ruimte en grote aaneengesloten bedrijven (gunstige verkaveling) goede uitgangspunten. Bedreigingen zijn gelegen in de sterk stijgende grondprijzen en de toenemende overproductie die neerwaartse prijsdruk tot gevolg heeft.
[Boertjens]
Lit.: Landbouwcijfers. Landbouw-Economisch Instituut i.s.m. Centraal Bureau voor de Statistiek (’s-Gravenhage 1956- ); H. van der Veen, Boeren op toegemaakte grond; geschiedenis van de veenkoloniale landbouw (Groningen 1992); P.R. Priester, De economische ontwikkeling van de landbouw in Groningen 1800-1910. Historia Agricultarae XXIV (Groningen 1991); L Noordegraaf (red.). Agrarische geschiedenis van Nederland, van prehistorie tot heden ('s-Gravenhage 1986).