(Ee, Friesland 1850 - Groningen 1926)
Onderwijzer, schrijver en journalist. Vestigde zich in 1874 na het hulponderwijzerschap in Nijverdal (1870-1874) als hoofdonderwijzer in Nieuwe Pekela. Hij beperkte zich hier niet enkel tot het geven van onderwijs, maar richtte ook een zangvereniging op en vertaalde liederen en kinderboeken uit het Engels. Er zouden van zijn hand nog vele werken, met name (historische) romans, volgen. In 1884 verliet hij Nieuwe Pekela, maar na een kortstondig verblijf in Gerkesklooster en Langerak keerde hij weer terug in Groningerland en werd hoofd van de christelijk gereformeerde school te Spijk. In 1893 begon hij hier het weekblad De Keuvelaar, dat hij 32 jaar lang zelf grotendeels volschreef.
Het blad was gericht op de politieke en maatschappelijke bewustmaking van de werkende stand. In 1902 verliet Keuning Spijk en vestigde zich in de stad Groningen om zich volledig aan de journalistiek te kunnen wijden. Naast voor De Keuvelaar schreef hij o.a. voor Losse Bladen en Christelijke Volkslectuur. Keuning was ook politiek actief: lid van de gemeenteraad voor de ARP 1909-1911. jan Keuning was de vader van Willem Eduard Keuning (W. de Mérode) en Pieter Keuning.
Lit: H. Werkman, Kroniek van meester Keuning (Groningen 1982).